J. van Spijkerhof

Hoog water. Dat levert ongemakken op.
Vooral in een tijd waarin overtollig water niet anders dan spelend met de natuur en met natuurlijke middelen kan worden bedwongen.
Het echte winterse weer was voorbij, de maartse buien dienden zich aan. We verplaatsen ons naar de tweede helft van de maand maart in 1848. Vastenavondmaandag was betrekkelijk rustig verlopen. Alleen enkele beschonken looiers- en schoenmakersgasten hadden voor wat opschudding gezorgd in de Waalwijkse gemeenschap.
Voor opschudding zorgde ook een aantal inwoners van Besoyen en Sprang contra die van Vrijhoeve-Capelle. Het was nodig, zo schrijft de burgemeester van Waalwijk, van Huyst, aan het Openbaar Ministerie dat we polshoogte gingen nemen. De Diefdijk, gelegen tussen de binnenpolders van Vrijhoeve-Capelle en Sprang (thans nader aangeduid: de Prins Bernhardstraat en de Koesteeg in Sprang-Capelle) vormde de plaats van het dreigende strijdtoneel.
Boeren uit de polder van Vrijhoeve-Capelle waren op last van het polderbestuur druk doende de Diefdijk op te hogen om daardoor zo min mogelijk opperwater te moeten ontvangen en om de landerijen betrekkelijk droog te kunnen houden. Uit waterstaatkundig oogpunt zou de functie van de Diefdijk door ophoging gewijzigd worden. Het gevolg van die ophoging was o.m. dat de straatweg in Besoyen en wegen in Sprang onder water kwamen te staan en het verkeer en vervoer in die gemeenten extra ernstig bemoeilijkt zouden worden. "Daarnaast kwamen ingezaaide akkers van den Landman onder water te staan" aldus het geluid uit die gemeenten. Een begrijpelijke reactie van die zijde bleef niet uit.
Terwijl de arbeiders uit Vrijhoeve-Capelle ijverig bezig waren met het ophogen van de dijk werkte een groot aantal mensen met volle inzet en met behulp van schop en riek er aan om de opdamming ongedaan te maken. Nog voordat de werkers elkaar te lijf zouden gaan, verschenen de gezaghebbers ten tonele.
Van Vrijhoeve's kant was het o.m. de heer Van der Hoeven, de president van de polder van Vrijhoeve-Capelle en geen onbekende uit de ‘dynastie’ van die naam, die het werk van zijn mensen aanmoedigde, terwijl de delegatie uit Sprang en Besoyen, waarvoor ook de rechter van het kanton Waalwijk (Hr. Gerris),zijn griffier (Hr. Van Cooth),en de burgemeesters van Besoyen (Dalleu) en van Waalwijk (Van Heijst) waren uitgenodigd en ingeschakeld, dat gedrag kwamen betwisten.
Van der Hoeven informeerde op indringende doch wel correcte wijze wie last had gegeven tot het slechten van de ophoging. Hij beklaagde zich over het al te willekeurig handelen. Vrijhoeve-Capelle dreigde immers extra grote wateroverlast te krijgen van water uit de Besoyense- en Sprangse polders.
Van Heijst c.s. betoogden echter dat hij, Van der Hoeven, het recht niet had de Diefdijk onbepaald te verhogen. Het dispuut kreeg een wending toen iemand aan het adres van de president van het polderbestuur de opmerking maakte: "Als die van de Hooge-Vaart-Capelle het dáár keren dan loopen wij geheel onder". Daarop haakte men van Sprangse en Besoyense zijde in door: "te doen bemerken dat als hij, Van der Hoeven, van boven geen water wilde ontvangen, doch de benedenpolders dat ook zouden beletten door evenzo te handelen,de binnenpolder van Vrijhoeve-Capelle er niet best van af zou komen!!".
Veel zal er niet meer gezegd zijn. (De aanwezige veldwachters behoefden niet op te treden.) Het water kreeg zijn beloop over de Diefdijk. De wateroverlast werd daardoor gelijkelijk verdeeld.
"De menigte ging langzamerhand en zo rustig mogelijk uiteen zonder zelfs de minste smaad- of scheldwoorden te uiten" zo rapporteerde van Heijst. Inmiddels hadden ook de beschonken looiers- en schoenmakersgasten hun roes uitgeslapen.

Geraadpleegde bron:
Gemeentearchief Waalwijk:
correspondentie Kanton Waalwijk 1844-1850