Sam en Henny EisenmannFamilie Eisenmann
Het orthodox Joodse gezin van Sam en Henny Eisenmann woont als de oorlog begint aan de Van Eeghenstraat in Amsterdam. Bij het uitbreken van de oorlog is Sam 35 en Henny 23 jaar. Zij hebben dan twee kinderen: de tweejarige Gershon en de éénjarige Ruth. Op 15 november 1940 wordt het gezin uitgebreid met de geboorte van David.
Sam was een houthandelaar en Henny zorgde voor het huishouden. Begin 1941 verhuist de familie naar de Banstraat waar ook het bedrijf gevestigd is. Omdat de Joden geen bedrijf meer mochten hebben, zocht Sam naar een oplossing. Hij deed het bedrijf voor de vorm over aan een bevriende Nederlandse collega houthandelaar.
Gevolg is wel dat het gezin Eisenmann weer moet verhuizen en zo komen ze te wonen in de Kraaipanstraat in de Transvaalbuurt.
Het was te danken aan de ‘sperre’ van Sam (een document dat tijdelijke vrijstelling van deportatie verschaft) dat het gezin al niet was gedeporteerd naar Westerbork. Sam kreeg de ‘sperre’ omdat hij lid was van het Joodse ‘mannendoodgraversgenootschap’. Op zijn persoonskaart staat zelfs ‘chef lijkenverzorging’. Om de Duitsers niet in de kaart te spelen, heeft Sam zijn verhuizing naar de Kraaipanstraat niet aan de Joodsche Raad doorgegeven. En als de Duitsers op 29 september 1943 toch aankloppen bij de familie Eisenmann neemt Sam een slim besluit. Hij laat weten dat zijn oudste jongen Gershon, bijna 6 jaar oud, ernstig ziek is. Hij heeft een hersenontsteking maar is wel aan het herstellen. De hersenontsteking is gerelateerd aan polio en aangezien dit een besmettelijke ziekte is, probeert Sam zijn gezin zo te redden. Op de deur hangt hij dan ook een brief met in grote letters ‘besmettingsgevaar’. En als de Duitsers de straat in komen, dan strooit hij driftig met Lysol, een ontsmettingsmiddel met een sterk doordringende geur. Het plan lukt, want als de Duitsers aan de deur komen, weten ze niet hoe snel ze moeten verdwijnen.

Pijnlijke stap
Sam heeft iedereen al aangeraden om onder te duiken. Maar nu is het ook voor zijn gezin niet langer veilig meer in Amsterdam. De enige mogelijkheid om aan deportatie te ontkomen is om onderduikadressen te vinden voor zijn gezin. Het wordt een pijnlijke stap want zij moeten nu hun drie, nog zo jonge kinderen elk op een ander adres onderbrengen. Allerlei vragen doemen in hun hoofd op. Maar hopelijk zal het maar voor een korte periode zijn en zal de oorlog over een halfjaartje weer voorbij zijn. De zorgen voor hun kinderen zijn groter dan die voor henzelf.

Verdeeld in onderduik
Via een bevriende huisarts komen ze in contact met de ‘Naamloze Vennootschap’, de ‘NV-groep’. De NV-groep is een bekende verzetsgroep opgericht door de gereformeerde Jaap Musch, die is met name actief in het laten onderduiken van Joodse kinderen. De verzetsgroep heeft nauwe banden met de personen die kinderen smokkelen uit de crèche bij de Hollandsche Schouwburg. Het netwerk van de NV-groep is vooral geconcentreerd in het zuiden van Nederland, vooral in Limburg. In het begin met name in de kleine protestantse gemeenschappen maar gaandeweg ontstaan ook contacten in de katholieke gemeenschap. De NV-groep helpt dan zowel de kinderen als de ouders Sam en Henny.

Gershon, 6 jaar oud en amper nog hersteld van polio, wordt als eerste door de NV-groep opgehaald. Hij wordt van onderduikadres naar onderduikadres gebracht. Het juiste aantal weet hij niet, maar na Utrecht verblijft hij uiteindelijk in Kerkrade. Hij heeft veel last van heimwee. Hij mist zijn ouders en zijn broertje en zusje. Telkens als het adres niet veilig genoeg blijkt, moet hij weer naar een andere plek. Op een keer lijkt het mis te gaan

Station Capelle-Vrijhoeve
Verzetslieden zetten Gershon op de trein richting Kaatsheuvel en zo komt hij aan op het station Capelle-Vrijhoeve bij de Hogevaart. Daar zal iemand van het verzet hem komen ophalen. De trein komt op de juiste tijd op het station aan, maar er blijkt niemand te zijn om hem op te halen. Waarschijnlijk is dat de persoon die hem zou ophalen, enkele kilometers verder op het station Capelle-Nieuwevaart staat. Daar is de stationschef al eerder als vertrouweling ingeschakeld door dokter Verheij, die een centrale rol speelt in het verzet bij het onderbrengen van Joodse onderduikers. Het is natuurlijk een akelig moment voor Gershon. Meester Jo Krijl, hoofdonderwijzer van de openbare lagere school op de Loonschedijk/Lage Zandschel ziet daar het jongetje staan met oude kleren en versleten schoenen.

Hij voelt gelijk aan wat er aan de hand is en neemt de jongen mee naar huis, Loonschedijk 106.

Johannes en Jantje Krijl-Schoemaker
Hier vindt Gershon eindelijk een warm en een veilig onderdak. Johannes Krijl en Jantje Krijl–Schoemaker en hun kinderen Marion en Harold vinden het vanzelfsprekend om kinderen in nood te helpen. Gershon blijkt niet de enige Joodse jongen te zijn die daar is ondergedoken, ook Mechel Jamenfeld verblijft bij het gezin Krijl. Mechel is enkele jaren ouder en de jongens zijn inmiddels zo gewend om hun identiteit geheim te houden, dat ze niet eens met elkaar spreken over het feit dat ze Joods zijn. Mechel heet ‘Kees’ en Gershon heet ‘Gerrie’ en al snel raken beide jongens aan elkaar gehecht. Onder hun schuilnamen gaan ze ook gewoon naar de lagere school bij ‘vader’ Krijl. De inschrijvingskaart van school geeft aan dat ‘Gerrie’ vanaf 3 april 1944 de school bezoekt.

QR11 01
Foto uit familiearchief Eisenmann: familie Krijl (Jantje-Harold-Marion-Mechel-Gershon-Jan)

De andere familieleden

De oproep om zich te melden om te ‘werken in het Oosten’ was een extra stimulans om te zorgen dat de familie wegkwam uit Amsterdam. Dat op zich was al een groot probleem omdat de nazi’s het openbaar vervoer streng controleerden. Toch slagen de kinderen en de ouders erin om allemaal weg te komen. Nadat Gershon is vertrokken, worden ook Ruth en David door de NV-groep in het zuiden ondergebracht.


Foto David-Gershon en Ruth 1942