Schriftelijke uitwisseling der wederzijdse standpunten

Op 23 oktober 1798 kwamen de gecommitteerden van het kerkelijk gereformeerd Genootschap te Sprang bijeen. De heer C.A. van den Broek deelde mede een notificatie van het Intermediair Uitvoerend Bewind (voorlopige regering van de Bataafse Republiek) te hebben ontvangen, houdende dat het een kerkelijk genootschap niet vrij staat zich te onttrekken aan de beantwoording van de vragen, die haar gesteld zullen worden met betrekking tot de kerkelijke gebouwen c.s.
Ter uitvoering van de last d.d. 12 juli 1798 van het Intermediair Uitvoerend Bewind vroeg de municipaliteit van Sprang bij missieve van 20 oktober 1798 aan het kerkelijk gereformeerd genootschap te Sprang binnen 3 weken opga-ven te doen t.a.v. de volgende punten:
1) het aantal zielen, behorende tot het kerkelijk genootschap;
2) op welke gronden het kerkelijk genootschap meent, dat de kerk, de pastorie en de goederen daartoe behorende, haar bijzonder en wettig eigendom zijn
3) de jaarlijkse kosten dier gebouwen (uitgezonderd van toren en klokken) gedurende de laatste 10 jaren alsmede de baten, lasten en schulden die tot die gebouwen behoren.

Het antwoord van de gecommitteerden volgde op 10 november 1798.
Ad 1. Het aantal zielen tot de gereformeerde gemeente behorende, bedroeg 854;
Ad 2. Het gerequireerde is van een wijde strekking (vergt diepgaand onderzoek). Daarom zal getracht worden zo kort, volledig en accuraat mogelijk hieraan te voldoen.
a. Wat het kerkgebouw betreft, wanneer en door wie het gebouwd
is, schijnt in de loop der tijden te zijn verloren gegaan. Het ge-
bruik van het kerkgebouw is bij resolutie d.d. 11 januari 1610
van de Staten van Hollant en West-Frieslant aan het kerkelijk
gereformeerd genootschap te Sprang afgestaan.
b. De bezittingen van de Kerk bestaan uit:
26 hond landerijen, welke jaarlijks f. 177,-- pacht opleveren en 3 obligaties, tezamen f. 450,-- bedra-gende, waarvan f 18,-- interest wordt getrokken. Voorts wordt jaarlijks nog f 31-1-15 aan renten ontvangen. Bewezen kan worden dat de landerijen en obligatiën na 't jaar 1610 uit den boezem der gereformeeerden zijn geproflueerd (bekostigd). Thans wordt alleen het algemeen bewijs bijgevoegd, dat ingevolge de Resolutie van de Staten van Holland van 11 jan. 1610 de Roomse pastoor te dier tijd gelast is de kerk te Sprang te verlaten en van derzelver vestingen (bezittingen, fondsen, vaste bronnen van inkomsten) te suweringen (zuiveren)8) . De pastoor blijkt hiernaar nauwkeurig te hebben gehandeld, derwijl uit de Diaconierekening van het volgend jaar, voor de gereformeerden gedaan, duidelijk blijkt dat de kerk toen niet de minste inkomsten had en "dus derzelver noodzakelijke reparatiën op een andere wijze gevonden moesten worden.."
c. Even duidelijk kan aangetoond worden dat alles wat in de kerk gevonden wordt niet van de Roomsen afkomstig is en dus het bijzondere eigendom van de gereformeerden is. Het meest voorname daarvan is:
- de preekstoel is gemaakt in het jaar 1687;
- het beschot in 't jaar 1708, waarvan de quitanties aanwezig
zijn;
- de stoelen zijn niet zeer lang geleden vernieuwd en door de
leden der gemeente zelf betaald;
- de banken zijn ook in 1610 er in geplaatst en veelal door
particulieren bekostigd.
d. De kerk is niet bezwaard met lasten of schulden. Alleen moeten van de landerijen jaarlijks de ordinaire (ge-wone) en extraordinaire (bijzondere) verpondingen (grondlasten) (f 21-17-12) betaald worden. Nog heeft het dorp van de Kerk tegoed 157 gld. wegens geleende gelden.
Ad 3 De jaarlijkse reparatiën, zuiver en alleen aan de kerk, belopen nagenoeg 200 gld. Van 1 januari 1788 tot 1 januari 1798 is f. 1950,-- besteed. Jaarlijks gaf de kerk ook f 32,-- ter verzorging en onderhoud van t' luidwerk ten algemenen nutte.
De pastorie is eigendom van het dorp, volgens transportbrief gekocht op 19 juli 1670. Vroeger schijnt er meer grond bij geweest te zijn, maar dat is naderhand ten voordele van het dorp gebruikt of verkocht, doch dit gaat buiten hun kerkgenootschap om.

Zonodig kan bovenstaande met stukken worden gestaafd. Eén aanmerking verzoeken de gecommitteerden hun niet ten kwade te duiden, nl. dat het hen duister voorkomt of personen, qua gezindheid tot een kerkgenootschap op een andere plaats behorende, wel aanspraak op ons kerkgebouw kunnen maken.
De gecommitteerden voegen dit alleen er bij opdat hun stilzwijgen daaromtrent niet te hunner prejudice (veroordeling) zou worden uitgelegd.
Voorts willen zij niet dat de werkzaamheden van de municipaliteit als een vuurproef worden beschouwd of daarop vooruitlopen.

=====

Later deelde de predikant mede, dat het Uitvoerend Bewind hem desgevraagd had medegedeeld, dat bijzon-dere leden van een religieuze gezindheid, geen kerkgenootschap uitmakende, ook aanspraak op een kerk kunnen maken.

=====

De gecommitteerden van de Rooms gezinden te Sprang, die dezelfde brief d.d. 30 oktober 1798 van de municipaliteit hadden ontvangen, antwoordden als volgt:

adt 1: dat van ons genootschap binnen Sprang woonachtig zijn:
237 zielen.
adt 2: hebben wij niets anders te melden dan een gelijke aanspraak
ingevolge de Staatsregeling te hebben, het blijkt hieruit dat aan.
adt 3: voldaen
Hiermede vertrouwen wij aan het gerequireerde voldaan te hebben, ons noemende
Ulieder medeburgers
Actum: Sprang, 6 nov. 't vierde jaar der
Bataafsche Vrijheid

De gecommitteerden van het Gereformeerde Kerkgenootschap schreven naar aanleiding daarvan binnen den bestemden tijd het volgende aan de municipaliteit te Sprang

Medeburgers,
Hiernevens zenden wij Ulieden terug de missive van de Commissie der Roomschgezinden, door Ulieden ons toegezon-den, en nemen de vrijheid er alleen dat weinige bij te voegen.
1)Wij zien dat de zielen van het Genootschap hier woonachtig bedragen 237. Wij zijn onder onze Roomsche medeburers niet genoeg bekend om de juistheid daarvan te beoordelen en willen aan hun goede trouw in dezen niet twijfelen. Gelijk wij dan het getal der zielen van onze zijde opgegeven aan het doorzicht van Uw municipaliteit hebben onderworpen, zo doen wij ook hiermede.
2)Ten tweeden vordert de Roomsche commissie een gelijke aanspraak ingevolge de Staatsregeling: - Wij antwoorden, dat wij onze medeburgers niets willen betwisten van alles waartoe hun de Staatsregeling recht geeft, doch dat wij in dezen tegelijk zullen het oog houden op de nadere verklaringen van de Staatsregeling, van tijd tot tijd gegeven zijn-de, waaruit onder andere blijkt (volgens resolutie van 8 dec. 1798) - dat de commissie der Roomsch gezinden, be-halve op het kerkgebouw alleen aanspraak heeft op de goederen, waarvan zij bewijzen kan, dat deze niet ons bijzondere eigendom zijn, maar dat die origineel tot de kerk behooren, terwijl wij echter vooral een betamelijk dedommagement 9) verwachten van de noodzakelijke onkosten, die aan het kerkgebouw zijn geschied, voor zover die betaald zijn uit onze bijzondere kas, waarop niemand buiten ons recht heeft.
Wij zullen ons thans in geen verdere details inlaten; dit weinige merkten wij slechts aan, opdat men het algemeen geponeerde der Roomsch gezinde commissie, niet ten onzen prejudice te ver zou uitstrekken.
Heil en Broederschap!
Sprang, de 7 Jan. 1799 Ul: Medeburgers
(was get.)
C.A. van den Broek, J. Leempoel, J. Ophorst en P. van der Loo

Intussen was de missieve van de Gereformeerde Commissie d.d. 10 nov. 1798 (zie hiervoor) door de municipaliteit in handen gesteld van de Roomse Commissie ter fine van bericht.

De Roomse Commissie antwoordde hierop aan de municipaliteit: 10)
letter a.:ten opzichte van het kerkgebouw. Het is waar en kan niet worden tegen gesproken:
1.dat het kerkgebouw der voormaals heerschende kerk te Sprang is een plaatselijk kerkgebouw;
2.dat het van de Roomsche gemeenschap herkomstig is volgens het eigen zeggen van de Commissie der Hervormde gemeente. Wordt in deszelfs bericht den Roomschen Pastoor bij een politieke resolutie van den 11 jan. 1610 op een gansch willekeurig wijze gelast het voors. kerkgebouw te verlaten.
3.dat volgens dezelfde resolutie en dus op dezelfde willekeurige wijze alleen het blote gebruik daarvan aan de hervormde gemeente is toegestaan en bijgevolg dat het voorz. kerkgebouw niet alleen geen bijzonder en wettig eigendom van de hervormde gemeente is maar ook dat hetzelve daarop geen hoegenaamd privatie of uitsluitend recht of aanspraak is hebbend.
Letter b.:betrekkelijk de bezittingen. Daaromtrent zij gepermitteerd Ulieden te obsenderen (de gedachte op te dringen) dat het niet genoeg is te zeggen, gelijk die van de commissie der hervormden van hun bericht alleenlijk doen, dat deselve uit den boezem der gereformeerden zijn geproflueerd (betaald), maar dat zij met dagteken en onwraakbare bewijzen verplicht zijn aan te tonen dat voorz. bezittingen door een wettige titel het private eigendom hunner gemeente zijn, wijl anderszins en bij mangel (gemis, gebreke) van dien de voorz. bezittingen als tot het kerkgebouw als zoodanig origineel behoorende, met het hetzelve buiten tegenspraak en in allen opzichte moeten geacht worden gelijk te staan.
c.Hetselve kan gezegd worden van hetgeen binnen de kerk gevonden wordt, want schoon het al bewezen was dat al hetzelve, zoals zij ten aanzien van de preekstoel gelijk mede van stoelen en banken (letter c van hun voorz. bericht) stellig zeggen, gemelde van tijd tot tijd aangemaakt, zou dit echter nog niet afdoen, ten ware zij voldoende konden bewijzen dat hetzelve uit particuliere en eigendommelijke gelden en niet uit de kerkefondsen of -bezittingen aangeschaft of verkregen zijn, en tot dat vertoon, zullen zij nimmer in staat zijn zo min als ten opzichte van het gebouw of fondsen en bezittingen zelve.
d.Wat het pastoriehuis betreft, waarvan zij sub nr. 3 van hun bericht zeggen, dat het dorpseigendom is daarop zullen de berichters Ulieden alleen reflecteren 11), dat, zoo dit waar zij, daaruit dan vanzelve moet voortvloeyen, dat het woonhuis dan zeker geen eigendom van de hervormde gemeente is en bijgevolg dat de Roomschen en alle andere kerkgenootschappen daarop even zoveel recht of aanspraak hebben als de gereformeerde of hervormde gemeente, zodat gesteld zelve, dat de voorgegevene aankoop der pastoriehuizingen, die zij ondertussen zo min als het vorige bewijzen in de daad en wezentlijk bestaan, het voorz. huis daarom niet een plaatselijk pastoriehuis moet geacht worden en bijgevolg dat die van het hervormd kerkgenootschap daarop geen minder recht als de overige kunnen pretendeeren, als zijnde het gebruik hetgeen zij bij uitsluiting daarvan gehad hebben alleen gegrond op overheersing en geweld, hetgeen nooit recht worden kan.
e.En eindelijk wat hun aanmerking aanbetreft, dat namelijk het hun nog niet duidelijk is of bijzondere leden, met gezindheid tot een kerkgenootschap op een andere plaats behoorende, wel pretensie op het kerkgebouw kunnen maken, daarop zullen de berichters nl. alleen zeggen dat die aanmerking ten volle haar wederlegging vond zoowel in der 6e Art. der Addit. Art. tot de acte van Staatsregeling voor het Bat. volk behorende als in de daarop gevolgde interpretatoire publicatiën en Decreten, speciaal in het Decreet van het Vertegenwoordigend Lichaam van 23 nov. 1798. Met geen minder grond zouden wij dit kunnen zeggen van het vorige en waarom wij dan ook de vrijheid zullen nemen van zich voor zooveel desnoods zoo ten opzichte van hetgeen als het andere daarop verder kortheidshalve te beroepen.

Ziet daar Burgers Municipalen de gedagte van die van de commissie der Roomsch gezinden op het bericht van de commissie der Hervormden.
Wij vertrouwen dat Ulieden daaruit ten duidelijksten zullen zien de nietigheid van de door de commissie der hervorm-den bij voorz. hun bericht zoo schijnbaar en ingewikkeld als openbaare en stellig gemaakte bedenkingen en vleien zich dus dat ook Ulieden geen oogenblik zullen uitstellen om de beschikkingen welke Ulieden zoo wegens het plaatselijk kerkgebouw en pastoriehuizing als wegens de baten en schulden en lasten, welke voorz. gebouwen hebben en tot desel-ve behoren, bij den 6 der Addit. Art. voorn. en daarop gevolgde interpretatoire Publicatie uitdrukkelijk wordt aanbevo-len en waarmede Ulieden reeds een begin hebben gemaakt, overeenkomstig derzelver zonder verwijl verder te voldoen.
Waarop vertrouwende, naar Ulieden gewenscht te hebben heil en broederschap.
Ulieder medeburgers
(was get.) A. Brekelmans
Jan van Dalen

De commissie der Hervormden, dit - door tussenkomst der Municipaliteit -gelezen hebbende, heeft hierop het volgende antwoord gezonden:

De Commissie der Hervormde Gemeente
aan de Municipaliteit te Sprang

Medeburgers,

Het verblijdde ons, dat het Ulieden heeft goedgedacht het bericht der Roomsche Commissie in onze handen te stellen, dewijl wij daaruit met genoegen gezien hebben, dat men zo weinig van aanbelang op onze missieve heeft weeten aan te merken, want hoeweinig kracht er in dit bericht gelegen is, hoopen wij U duidelijk te doen gevoelen
1.Vooreerst zoekt de Commissie der Roomschen te bewijzen dat het kerkgebouw geen bijzonder eigendom der gereformeerden is maar door geweld en onderdrukking aan dezelve gekomen is. Maar waartoe toch deze omslag van woorden! Daar wij immers in onze missive volmondig hebben toegestemd, dat wij geen bijzondere aanspraak maken of maken kunnen op het kerkgebouw maar dat volgens de Staatsregeling andere gezindten met ons een gelijk recht hebben. De Roomsche Commissie is het in dit stuk met ons volkomen eens.
2.Omtrend de bezittingen merkt de commissie aan, dat het niet genoeg is te zeggen, dat zij uit onzen boezem zijn geproflueerd maar dat wij het moeten bewijzen. Doch wij bidden U, burgers, herleest onze missive of wij er de bewijzen niet hebben bijgevoegd of bewijst het niets dat de pastoor in 't jaar 1610 de kerk van alle vestingen (be-zittingen, fondsen en bronnen van inkomsten) heeft mogen zuiveren, bewijst het niets dat volgens de rekeningen van dien tijd de kerk in de eerste jaren geen bezittingen had, zodat zij uit eene andere kas heeft moeten gerepa-reerd worden.
Bewijst het niets, dat wij de stukken van eigendom van alle de tegenwoordige bezittingen in handen hebben, waaruit blijkt, dat wij dezelve na den jare 1610 hebben verkregen. Bewijst dit alles niets dan verzoeken wij de Roomsche Commissie deze bewijzen eens duidelijk te weerleggen of ons op te geeven, wat zij verstaan door onwraakbare bewijzen en hoe men van 't bijzonder eigendom van iets kan verzekerd zijn. Het is waar, de Roomsche Commissie behoeft dit alles op ons woord niet te geloven en het zal er op aan komen of de bovengenoemde stukken met ons gezegde overeenkomen en wij in dezen ter goeder trouw handelen. Maar immers hebben wij in onze missive gezegd en herhaald, dat wij bereidwillig zijn het geponeerde aan te toonen. Alle de transporten en papieren daartoe betrekkelijk konden wij aan deze missive niet annexaeren; wil de Commissie der Roomschen er copie autentiq van, zij kan zich daaromtrend bij den secretaris addresseeren, die wij daartoe zullen in staat stellen. Of willen zij de stukken zien wij zijn gereed er hun visie van te verleenen. Dit alleen moet vaststaan - trouwens dat kan de R.C. volgens resolutie van 8 dec. 1798 niet tegenspreken, dat alle fondsen en goederen, die niet origineel bij de kerk waaren ten tijde der overgifte in 't jaar 1610, aan ons toebehoren
3.Omtrent hetgeen binnen in de kerk gevonden wordt, reflecteert de commissie, dat wij moeten aantoonen, dat 't uit eigendommelijke gelden gebouwd is. Dit is met het vorige zeer nauw verbonden en moet met hetzelve staan of vallen. Zijn de bezittingen der kerk ons bijzonder eigendom dan ook alles wat daaruit gebouwd is volgens resolutie van 8 december 1798. De C. der R. schijnt te vertrouwen, dat wij hierop zo min als op de bezittingen een uitslui-tend recht hebben. Wij vertrouwen omtrent beide het tegendeel. De uitkomst zal leeren wie zich bedroogen heeft. Voorts beroepen wij ons op onze gemaakte reflexiën (opmerkingen) en ons bericht op een vorige missieve.
4.Omtrent de pastorie zegt de R.C. dat het geen bijzonder eigendom der Gereformeerden is en laat zich daarover zeer sterk uit. Maar wij vragen de R.C. om ons aan te toonen, dat wij direct of indirect dit ooit hebben zoeken te beweeren. Dit hebben wij gezegd dat de pastorie een eigendom is van 't dorp en om dit te bewijzen hebben wij ons beroepen op den transportbrief, waarvan aan de R.C. ook wel visie zal worden toegestaan - maar zegt de R.C., is de pastorie een eigendom van 't dorp, dan hebben ook alle inwoners, roomsch en onroomsch!, er aanspraak op, ook dit ontkennen wij in een zekere zin niet maar indien de hervormden, uit kracht van hunne meerderheid, de pastorie tegen behoorlijke taxatie overnemen, in welke kas zouden deze penningen gestort moeten worden? Immers in die kas waaruit zij gekocht en betaald is, en dus - in de dorpskas. Wij willen ons hierover niet breder uitlaten. Wij twijfelen niet of de municipaliteit zal het pastoriehuis als een dorpseigendom aanmerken en dus hun recht op de gelden, die uit de overneming mocht proflueren, weeten te mainteneren. Is de R.C. daarmee niet tevreden, dan moet zij met de municipaliteit handelen. Dit stemmen wij toe en verder raakt ons deze zaak niet, dan dat wij de pastorie van het dorp tegen taxatie moeten overnemen, indien wij dezelve behouden willen.
5.Eindelijk bewijzen de berichters, dat inwoners, tot een kerkgenootschap of een andere plaats behorende, aanspraak op 't kerkgebouw kunnen maaken op die plaats daar zij woonachtig zijn. Het tegendeel hebben wij niet staande gehouden, maar alleen ingewikkeld illudidatie (opheldering) gevraagd, en was het wonder, dat wij heesiteerden (aarzelden) omtrend iets dat alom als twijfelachtig werd aangemerkt. Wij stemmen toe, dat dit stuk door 't decreet van 23 nov. 1798 volkomen is afgedaan. Van verdere nodeloze reflexiën zullen wij ons onthouden en laten nu, burgers municipaliteiten, het aan Uw welwikkend oordeel over of de R.C. de nietigheid (gelijk zij 't noemt) van de bewijzen in onze missieve geallegueert (opgenomen), heeft aangetoond. Wij moogen ook gaarne lijden dat de beschikking omtrend het kerkgebouw cum annexis zonder verwijl voortgezet word, maar zien niet dat men door 't bericht der R.C. een stap verder gevorderd is.
Heil en Broederschap!
Sprang, d.d. 7 febr. 1799 Ul: Medeburgers
w.g. A.C. van den Broek, J. Leempoel,
J. Ophorst, P. van der Loo