door: Mr. J.W. Maris

"Wanneer de titel van een artikel luidt\: Éen schoenfabriek in bezettingstijd’, is het duidelijk dat de lotgevallen van schoenfabrieken in die tijd sterk uiteen kunnen lopen. Daarom mag men ook weten op welke schoenfabriek dit artikel betrekking heeft. Het betreft de schoenfabriek van de heer A. Kerst, die toen al lang bestond. Ook hier zal de situatie wel dusdanig geweest zijn, dat het begrip ‘schoenmakerij’ (het maken van een schoen van begin tot eind door dezelfde persoon) geleidelijk veranderde in het begrip ‘schoenfabriek’ (het maken van dezelfde schoen door meerdere personen met behulp van machines voor bepaalde verrichtingen)."
Het juiste tijdstip van het ontstaan van deze fabriek is moeilijk te achterhalen, maar bestaat al lange tijd gezien de hierna volgende gegevens. Ten tijde van het zilveren huwelijksfeest (1910) van de heer A. Kerst werd een foto gemaakt van de 50 medewerkers, terwijl op dat tijdstip een werknemer 48 jaar in dienst was volgens de Écho van het Zuiden’ het is dus niet onmogelijk dat, omdat er in 1850 op het grondgebied van ‘s-Grevelduin-Capelle reeds ca. 100 schoenmakerijen bestonden, het bedrijf van de heer A. Kerst daarbij toebehoorde."
Op 6 januari 1916 werd, toen de heer S.Y. Oerlemans toetrad tot deze onderneming, het bedrijf voorgezet als vennootschap onder firma “Kerst en Oerlemans” en werd in 1917 een nieuwe fabriek gesticht. Deze fabriek kende uiteraard wel zijn ‘ups en downs’ maar wist deze toch door vindingrijkheid weer te boven te komen. Het merk ‘Rembrandt’ werd steeds meer een kwaliteitsschoen." De invloed van de wereldcrisis deed zich echter van 1929 af sterk voelen. Het was een periode van afbraakprijzen en van afname van de vraag naar betere schoenen. Besloten werd om in die moeilijke crisistijd sandalen met crêpe te produceren. Dit was iets geheel nieuws, dat door een van de directeuren tijdens het jaarlijkse bezoek aan de ‘shoe and leatherfair’ in London ontdekt werd.
Een grote krachtproef voor het bedrijf werd daarna de bezettingstijd waarover dit onderwerp handelt. De eerste maanden van de Duitse bezetting werden gekenmerkt door steeds maar stijgende prijzen en de jacht van de winkeliers op de schoenen, terwijl het steeds moeilijker werd om de benodigde grondstoffen aan te schaffen. Al spoedig werd de toewijzing van leder beperkt en wel tot 40 % zodat de productie beperkt bleef. Schoenen kwamen spoedig op de bon, aanvankelijk met uitzondering van enige type zomerschoenen. De situatie wordt steeds moeilijker en in november 1941 moest tweederde van de schoenfabrieken sluiten. Na genoemde datum maakte de fabriek nog uitsluitend herenwerkschoenen en jongensschoenen. Gewerkt werd er in het algemeen gedurende 42 1/2 uur; in de wintertijd - vanwege de verduisteringsvoorschriften van 09.15 tot 18.30 uur.
In de strenge winter van januari-februari 1942 was men vanwege brandstofschaarste verplicht de fabriek enige weken te sluiten. Op 29 mei 1942 kwam er een onheilbericht. De directie werd medegedeeld dat zij om sociaal-politieke redenen de fabriek moesten sluiten. Voorlopig mocht men nog doorwerken, maar op 15 augustus werd de fabriek definitief gesloten. Tevens moesten de voorraden ingeleverd worden voor herdistributie, terwijl formeel beslag gelegd werd op machines en verdere grondstoffen. De reden van de sluiting was dat men geweigerd had iets aan de zogenaamde ‘winterhulp’ ( welke de Duitse bevolking ten goede kwam) te geven.
Op 21 september 1942 is het gelukt, om met behulp van het Rijksbureau voor huiden en leder, de fabriek weer open te krijgen, toen de Duitser, die sluiting bevolen had, door een ander vervangen werd. Problemen bestonden nu uit tijdige toekenning van grondstoffen (oa. brandstoffen).Vermeld moet ook nog worden de staking op 30 april 1943. Het produceren van schoenen werd heel moeilijk, omdat het aantal medewerkers sterk terugliep o.a. als gevolg van het wegvoeren van de militairen in krijgsgevangenschap. Aan deze staking werd door brute bedreigingen van de bezetter een einde gemaakt. "
In mei 1944 werd de auto van de zaak gevorderd, terwijl ook de dagen van begin september (aangeduid als de ‘dolle dinsdag’) onder grote spanning werden meegemaakt. De meeste mannen waren het dorp uitgevlucht. Ook werd het woonhuis van de heer Oerlemans door de bezetters afgestookt. Vanaf 18 september werd er niet meer in de fabriek gewerkt. Op zondag 15 oktober werd de fabriek door de Duitsers bezocht om de resten van de voorraden te vorderen . Gelukkig hadden kort te voren de medewerkers het merendeel van de voorraden mee naar huis genomen om deze later, na het verrek van de Duitsers weer terug te brengen. Zo kwam dan toch eindelijk op 30 oktober 1944 de bevrijding. "
Uiteraard zijn niet alle lotgevallen, welke de fabriek heeft meegemaakt, in dit artikel opgenomen. Er is slechts een greep gedaan om aan te tonen hoe zwaar het viel een bedrijf van deze omvang zo goed mogelijk aan de gang te houden. Zo waren er bijvoorbeeld ook meermalen inbraken in de fabriek (eenmaal via het wc-raampje; de dader moest zelf voordoen hoe hij had ingebroken).waren er bijvoorbeeld ook meermalen inbraken in de fabriek (eenmaal via het wc-raampje; de dader moest zelf voordoen hoe hij had ingebroken)."
De heropbouw van het bedrijf Kerst en Oerlemans was eveneens moeilijk, maar men slaagde erin. Nadat in de zestiger jaren vele fabrieken vanwege de buitenlandse concurrentie hun dieuren moesten sluiten (er kwamen geen importverboden of zogenaamde ‘noodwetjes’ zoals in vroegere tijden, omdat er een Éuropeese markt’was gekomen) viel in de loop van 1970