Is in het voorgaande artikel opgenomen de "Genealogie van de heren en vrouwen van
's-Grevelduin-Capelle, thans vindt U in dit artikel in chronologische volgorde vermeld degenen die als ambachtsheer of -vrouwe van een deel van of de gehele heerlijkheid hebben gefungeerd.

Uit oude stukken, die zich bevonden in het notarieel archief van wijlen notaris R. Middelkoop te Capelle, tot opschrift dragende "Verheffing van leenen van de heerlijkheid Cappel" wordt de ligging van de heerlijkheid beschreven. Daarin heet het: "de heerlijkheid ende tienden met anders heuren toebehooren van een stuk wilt moers, liggende binnen den lande van Zuijtholland, is belegen: aan de oostsijde Seger Floris zoon erfgenamen 1), aan de westzijde des heeren moers van Arckel was, aen de noordsijde Zijdtwinde en aan de suijdsijde de palen van Bra-bant."
Tot goed begrip zij vermeld, dat de latere gemeente Capelle van ouds in drie ambachtsheerlijkheden is verdeeld geweest, die door de Graven van Holland in leen werden uitgegeven, te weten de heerlijkheden Neerveen of Nederveen, Sijde-winde, later Zuidewijn, en Schrevelduin, later 's-Grevelduin 2).

Gaan we thans na wie in de 15e, 16e, 17e en 18e eeuw in chronologische volgorde als ambachtsheren of
-vrouwen van de heerlijkheid 's-Grevelduin-Capelle of een deel daarvan voorko-men. Uit het navolgende blijkt, dat aanvankelijk verschillende ambachtsheren en -vrouwen de heerlijkheid slechts voor een deel bezaten. Met de letters A t/m E zijn die delen aangegeven.

DE AMBACHTSHEREN

1. Het geslacht Van Heijsterbach
In 1399 waren eigenaren of leenheren van de moerassen en venen (of een deel daarvan), waaruit de heerlijkheid bestond, de heren Coenraad van Heisterbach de oude en zijn zoon Coenraad van Heijsterbach de jonge.

2. Het geslacht Van der Duijn
Jacob van der Duijn Adamszoon kwam door koop in 1409 in het bezit van een deel van de heerlijkheid, waarna zijn zoon Adam van der Duijn hem in 1440 opvolgde. Beide heren, Jacob en Adam, waren ook ambachtsheren van Sprang. In 1442 verkocht Adam van der Duijn de helft van zijn deel der heerlijkheid 's-Grevelduin aan Adriaan Schrevel

3. De geslachten Schrevel, Van Gent, Raveschot, en Van Steenhuijs
De heerlijkheid 's-Grevelduin-Capelle blijkt dan nader te zijn opgedeeld onder onderscheidene ambachtsheren, welke geslachten geparenteerd waren:

A. 1414. Willem Schrevel (door koop) wordt verlijd met ¼ deel der heerlijk-heid.
1442. Jacob van Gent, Bij overgifte van Jacob
Tak., met ¼.
1468. Willem van Gent Jacobszoon, bij overlijden van zijn vader Jacob van Gent, met ¼.
1490. Willem van Gent Jacobszoon, bij overlijden van Adriaan van Rave-schot, met ¼.
1520. Mr. Cornelis van Gent, bij overlijden en making van zijn vader Willem van Gent Jacobszoon, met ¼.
1556. Robbrecht van Gent, bij overlijden van Mr. Cornelis van Gent, zijn vader, met ¼.
1) Seger Floris soons-ambacht was Vrijhoeven, oorspronkelijk bestaande uit vier hoeven moers. Zie "Bruggeske 1988-2"
2) Zie voor de ambachtsheerlijkheid Zuidewijn: "Bruggeske 1989-2"

 

24 juni 1634. Arnoud van Raveschot, bij overlijden van Jufrouw Anna van Gent, zijn moeder, die daar aangekomen was bij aflijvigheid van haar vader Robbrecht van Gent, met ¼.
8 april 1656. Hubrecht van Raveschot, bij overlijden van Jonr. Arnoud van Raveschot,zijn vader met ¼.
31 juli 1669. Philips Hendrick van Steenhuys,bij opdracht van Huibert van Raveschot met ¼.
10 september 1691. Guilliam François van Steenhuys, oud 20 jaren, bij overlijden van Philips Hendrick van Steenhuys, zijn vader, met ¼.
10 september 1738. Jacobus Ferdinandus Anthonius van Steenhuys, bij overlijden van zijn vader Guilliam François van Steenhuys, met ¼.

B. Met 1/8 der heerlijkheid:
1442. Jacob van Gent, bij overgifte van Jacob Tack.
1468. Willem van Gent.
1520. Mr. Cornelis van Gent.
1556. Robbrecht van Gent.
24 juni 1634. Arnoud van Raveschot.
8 april 1656. Hubrecht van Raveschot.
31 juli 1669. Philips Hendrick van Steenhuys.
10 september 1691. Guilliam François van
Steenhuys.
10 september 1738. Jacobus Ferdinandus
Anthonius van Steenhuys.

C. met ¼ der heerlijkheid:
1424. Willem Schrevel.
1441. Adriaan Schrevel, bij overlijden van zijn vader Willem Schrevel.
1476. Jonkvrouw Ysabel Adriaan Schrevels
dochter, echtgenote van Dr. Roelands te Brugge, bij overlijden van haar vader Adriaan Schrevel.
1479. Jonkvrouw Barbara Schrevel, bij overlijden van haar zuster Ysabel Adriaan
Schrevels dochter.
1485. Adolf van Raveschot, bij overlijden van Barbera Schrevel, zijn grootmoeder.
1489. Adriaan van Raveschot, bij overlijden van zijn broeder Adolf van Ra-veschot.
10 september 1552. Arend van Raveschot, na overlijden van zijn vader Jan van
Raveschot.
31 oktober 1571. Jan van Raveschot, tot Gastel, bij overlijden van zijn vader Arend of Arnoud van Raveschot.
24 juni 1634. Arnoud van Raveschot
8 april 1656. Hubrecht van Raveschot
31 juli 1669. Philips Hendrick van Steenhuys.
10 september 1691. Guilliam François van
Steenhuys.
10 september 1738. Jacobus Ferdinandus
Anthonius van Steenhuys.

D. met 1/8 der heerlijkheid:
1442. Godschalk Oem van Wijngaarden, bij overgifte van Jacob Tack.
1463. Tielman Oem van Wijngaarden, bij overlijden van Godschalk Oem van
Wijngaarden, zijn vader.
1473. Adriaan Schrevel, bij overgifte van
Tielman Oem van Wijngaarden.
1469. Adriaan Schrevel, bij overgifte van Jonkvrouw Odilia, dochter van Dirck van der Merwede.
1476. Jonkvrouw Ysabel Adriaan Schrevels dochter, bij overlijden van Adriaan Schrevel, haar vader.
1479. Jonkvrouw Barbera Schrevels, bij overlijden van haar zuster Ysabel.
1485. Adolf van Raveschot.
1489. Adriaan van Raveschot.
1509. Jan van Raveschot.
10 september 1552. Arend van Raveschot.
31 oktober 1571. Jan van Raveschot.
24 juni 1634. Arnoud van Raveschot.
8 april 1656. Hubrecht van Raveschot.
31 juli 1669. Philips Hendrick van Steenhuys.
10 september 1691. Guilliam François van
Steenhuys.
10 september 1738. Jacobus Ferdinandus
Anthonius van Steenhuys.

E. met 1/8 der heerlijkheid:
1476, Jonkvrouw Ysabel Adriaan Schrevels
dochter, bij overlijden van Adriaan Schrevel, haar vader.
1479. Barbera Schrevel. (Als bij D.).
1485. Adolf van Raveschot. (idem).
1489. Adriaan van Raveschot. (idem).
1509. Jan van Raveschot. (idem).
10 september 1552. Arend van Raveschot. (idem).
31 oktober 1571. Jan van Raveschot. (idem).
24 juni 1634. Arnoud van Raveschot. (idem).
8 april 1656. Hubrecht van Raveschot. (idem).
31 juli 1669. Philips Hendrick van Steenhuys.(idem).
10 september 1691. Guilliam François van
Steenhuys. (idem).
10 september 1738. Jacobus Ferdinandus
Anthonius van Steenhuys. (dem).

Uit bovenstaande blijkt dat de ambachtsheerlijkheid voor de helft is bezeten door Willem Schrevel, daarna door zijn zoon Adriaan, die 1/8 verkreeg blij op-dracht van Jonkvrouw O. van de Merwede en het andere 1/8 bij overgifte van Tiel-man Oem van Wijngaerde, voor ¾ gedeelte. Het overige ¼ gedeelte werd toen waar-schijnlijk bezeten door Jacob van Gent. Na de dood van Adriaan Schrevels ging ¾ van de heerlijkheid over op zijn dochter Isabel; gehuwd met dr. Jan Roelands, die de heerlijkheid als een onsterfelijk erfleen verkreeg van Karel de Stoute, Hertog van Bourgondië (en graaf van Holland). Op 7 nov. 1479 werd zij na het overlijden van Isabel door hertog Maximiliaan en zijn gemalin Maria (dochter van Karel de Stoute) overgedragen op Barbara Schrevels, zuster van Isabel. Na Barba-ra, waarschijnlijk de laatste uit het geslacht Schrevels, is de heerlijkheid overgegaan op har kleinzoon Adolph van Raveschot. Blijkens de verlijdbrief van 1470 zou de heerlijkheid overgaan op haar oudste zoon, in onecht geboren, Jan van Raveschot, die bij hertog Maximiliaan in hoge gunst schijnt te hebben ge-staan. Waarschijnlijk is deze Jan vóór-overleden, want in 1485 komt de heerlijk-heid aan haar kleinzoon Adolph van Raveschot.
De familie Raveschot, is blijkbaar de eerste familie, die - vanaf 1634 - de heerlijkheid in haar geheel heeft bezeten. Op 28 juni 1669 verkocht Hubert van Raveschot de heerlijkheid, evenals het Cnoppen Ambacht en de moeren van Hedel aan Phiip Hendrik baron van Steenhuijs. De familie Steenhuijs is daarna geduren-de enige eeuwen de ambachtsheer van 's-Grevelduin-Capelle geweest.

Hieronder volgt een overzicht van de ambachtsheren en -vrouwen, die in het genot waren van de tiendrechten op de gronden, gelegen in de ambachtsheerlijkheid1)

F. Met de tienden van ¼ der heerlijkheid:
1476. Jongkvrouw Ysabel Adriaan Schrevelsdochter.
1485. Adolf van Raveschot.
1489. Adriaan van Raveschot.
1509. Jan van Raveschot
10 september 1552. Arend van Raveschot
31 oktober 1571. Jan van Raveschot.
17 februari 1598. Maria van Raveschot
Jansdochter, gehuwd met Jonker Willem van Steenhuys.
15 september 1627. Bernard van Steenhuys, zoon van voornoemd echtpaar.
5 december 1651. Willem van Steenhuys, bij overlijden van zijn vader Ber-nard.
1) Zie voor een uiteenzetting over de Tiendrechten en een geschil over de Tiendrechten rond 1639 tussen de toenmalige ambachtsheren van Capelle en de ingeërfden van de kwartieren Nieuwstraat, Hogevaart en Berkhaag: "Bruggeske 1998-1", pag. 68 e.v.

10 maart 1656. Philip Hendrick van Steenhuys,bi overlijden van Willem van Steenhuys,zijn broer.
10 september 1691. Guilliam François van Steenhuys, bij overlijden van zijn vader Philips Hendrick van Steenhuys.
10 september 1738. Jacobus Ferdinandus
Anthonius van Steenhuys, bij overlijden van zijn vader Guilliam François van Steenhuys.

G. ¼ van de cijnsen van Capelle:
1442. Heer Dirck van der Merwede, bij overgifte van Jacob Tack.
1454. Odylia van der Merwede, bij overlijden van haar vader Dirck van der Merwede.
1455. Godschalk Oem van Wijngaarden, bij overgifte van Jacob van Gent, alsulke
overmate van moeren tot Schrevelduyn.
1463. Tielman Oem van Wijngaarden, bij overlijden van zijn vader Godschalk Oem van Wijngaarden.
1450. Adriaan Schrevel, bij overgifte van Jacob van Gent (Het gansche am-bacht van 's-Grevelduin-Capelle hoort gemeenschappelijk toe: Adriaan Schre-vel, Jacob van Gent, Dirck van der Merwede en Goedschalk Oem.).
1476. Jonkvrouw Ysabeel Adriaan Schrevelsdochter.
1485 en volgende jaren tot 1738. Adolf van Raveschot, Adriaan van Raveschot, Jan van Raveschot, Arend van Rave-schot, Jan van Raveschot, Arnoud van Raveschot, Hubrecht van Raveschot, Philips Hendrick van Steenhuys, Guilliam François van Steenhuys, Jacobus Ferdinandus Anthonius van Steenhuys.

H. De tienden van ¼ van Capelle.
31 oktober 1571. Jonker Johan van Raveschot.
17 februari 1598. Juffrouw Maria van Raveschot.
4 december 1638. Jonker Bernard van Steenhuys,
bij overlijden van zijn moeder Maria van Raveschot.
5 december 1651. Juffrouw Isabella van Steenhuys, bij overlijden van haar vader
Bernard van Steenhuys.
3 november 1674. Jonker Lancelot François de Gottinguies, bij overlijden van zijn moeder Isabella van Steenhuys.
3)
Eén van de belangrijkste stukken, die notaris Middelkoop ter inzage gaf, en dat een heel juiste kijk geeft op sommige onderdelen van
's-Grevelduin-Capelle, is een Sententie van het Hof van Holland van 29 oktober 1639 (waarvan de minuut berust op het Algemeen Rijksarchief in Den Haag), bevat-tende geschillen over de tienden tussen de toenmalige ambachtsheren van Capelle en de ingeërfden van de kwartieren Nieuwstraat, Hoge Vaart en Berkhaag. Die am-bachtsheren (impetranten) waren Bernard van Steenhuys en Arnoud van Raveschot, terwijl voor de ingeërfden van Nieuwstraat en Berkhaag optraden Adriaan Heyli-gerssen en Jacob Pieterssen, en Daem Aertsz. En Govert Willemsz. (gedaagden). Het liep over de smalle en grove tienden, waaromtrent de ambachtsheren beweer-den, dat zij en hun voorouders, die reeds sedert een paar eeuwen onder genoemde kwartieren en ook onder Capelle bezaten. In 1556 hadden echter enige ingelanden van de Berkhaag en de Hogevaart, die met elkaar samenspanden, "zic verstout der impetranten voorouders te turberen met het selff wechhalen van de voorschreven thienden". Korte tijd daarna hadden evenwel de schuldigen hun ongelijk bemerkt en bekent, en zo was op 17 mei 1557 "zeecker formeel ende solemneel accort ge-maect", warbij de gedaagden beloofden te impetranten niet langer lastig te val-len en deze hun tienden rustig en vredig te laten genieten. Tot ongeveer 1612 bleef alles zo goed gaan. Maar vóór 1612 waren onder meergemelde kwartieren eni-ge moeren "toegemaect" (ontgonnen) in vruchtbaar land (korenland), en nu boden in evengenoemd jaar de schouten van Capelle en Waspik, uit de naam van hun inge-zetenen, aan der impetranten ouders een rekwest aan, verzoekende die "toegemaecte" of ontgonnen moeren gedurende 10 jaar vrij van tiend te laten. Daarop werd gedeeltelijk gun-stig beschikt, en wel in dier voege, dat gemelde ontgonnen "moerdellen" 3 jaar tiendvrij zouden zijn.

3) Bronnen: Iets omtrent de oudste geschiedenis van
's-Grevelduin-Capelle (+ 1200 tot + 1650) door
J. van der Hammen Nicz. (Tijdschrift Taxandria 1922)

Hiermee namen de verzoekers echter geen genoegen en ver-zochten op het einde van 1612 de drie jaar te verlengen tot tien. Dat werd hun op 20 januari 1613 onder zekere voorwaarden toegestaan. In 1636 echter - dus meer dan 12 jaar na de verstreken termijn (20 januari 1623) - hadden de gedaag-den zich wederom verstout "de thienden van den jarende oogst 1636 elck van haer landt thuys te haelen", niet enkel onder de Berkhaag, Nieuwstraat en Hoogevaart, maar ook onder Capelle zelf, waaruit ernstige processen ontstonden, die alle worden opgelost in de Sententie van 28 oktober 1639, waarbij de "de gedaechdens, hare consorten ende elcx van henluyden wierden gecomdemneert het roven ende wechhalen van hare respective thiendens costeloos ende schadeloos aff te doen", hun ten strengste werd verboden dat roven van tienden te herhalen, en zij tevens in de kosten van deze processen veroordeeld werden. De ambachtsheren werden dus in het gelijk gesteld.
De sententie van 28 oktober 1639 is daarom ook van zoveel belang, wijl er uit te leren valt, wanneer en hoe de meergemelde oorspronkelijk Capelse ge-huchten Nieuwstraat en Berkhaag zijn ontstaan. Na 1400 ontstond langzamerhand uit de moeren van Coenraad van Heysterbach de oude dat gedeelte van Capelle, dat thans Nieuwstraat of Heistraat heet en dat omstreeks 1400 nog een onbebouwde wildernis was, terwijl omstreeks diezelfde tijd uit de moeren van Coenraad van Heysterbach de jonge de Berkhaag werd gevormd, zijnde het westelijk gedeelte van Sprang, volgens de Capelse schepenprotocollen strekkende van de Sprangse Ou-destraat tot Kaatsheuvel en van de scherpe bocht in de Sprangsestraat tot Vrij-hoeve, een lengte hebbende van ongeveer 1000 meter en een breedte van + 300 me-ter, dus een grootte van + 30 bunders. De oorspronkelijke beplanting van de streek was berkenhout, vandaar de naam. De Berkhaag is lange tijd een twistappel geweest tussen Capelle en Sprang, tot het omstreeks 1600 voor goed bij Sprang werd gevoegd.
Andere onderdelen van Capelle, die omstreeks 1400 of later ontstonden, waren: de moeren van Hedel, Hendrik-Knoppen ambacht, Labbegat, de Hogevaart, de Nieuwevaart, de Willem van Gentsvaart, de Kruisvaart, de Lage Zandschel, een gedeelte van Mariendaal, de Quekel, de Dullaart of Duyl e.a. De Schans tussen Labbegat en Capelle dagtekent uit de 80-jarige oorlog.
De moeren van Hedel, die tot het begin van de 19e eeuw tot Capelle be-hoorden, maar in 1815 bij Vrijhoeve werden gevoegd (het oostelijk gedeelte), ontleenden hun naam aan de Heren van Hedel, die eigenaars daarvan waren. Op 24 mei 1566 verkocht Johan van Blanckebijl, drossaard en rentmeester van Hedel, namens Willem graaf van den Berghe, 2/3 delen van de moeren, gelegen in Schre-velduyn in Sghravenreck, aan twee Capelse ingezetenen, Peter Petersz. En Geraert Andriesz. De grootte van de moeren beliep "vier mergen min veertien roeden", dat is 3,5 bunder, die verkocht werden tegen 650 gulden den morgen of 758 gulden de H.A. Aan de moeren van Hedel grensde het zogenaamde Hendrik-Knoppen-ambacht, een uithoek van Capelle, samengedrongen tussen Vrijhoeve en Besoijen. Waar vroeger de herberg van Versluys stond en daarvoor lange jaren de uitspanningsplaats van de familie Timmermans is geweest, daar is Hendrik-Knoppen-ambacht. Bij de meting van 6 oktober 1615, geschied door schout en gerechten van Capelle, werd bevon-den, "den dijck van Henrick Cnoppen ambacht lanck te wesen fijff ende twintich roeden, met Oolkens maet gemeten, beginnende vanden westen, oostwaert op tot tambacht van Besoijen toe."
De Quekel, strekkende westelijk van de Nieuwevaart en vermoedelijk oudtijds uit diepe moerassen bestaande, vormde een deel van het oude Wendelnes-se, en ligt dus thans in het zuidwestelijk deel van Capelle. De naamsoorsprong is tot nog toe onbekend. De Kruisvaart, die sedert lang verdwenen is, was ver-moedelijk een verbinding van de Hoge- met de Nieuwevaart, terwijl de Willem van Gentsvaart klaarblijkelijk gegraven is door Willem van Gent, die omstreeks 1500 Heer van Capelle was. Het graven van al die vaarten in en om Capelle, ook de Hogevaart en de Nieuwevaart, hing ten nauwste samen met het graven van de beken-de Loonsevaart, die in 1396 door Paulus van Haestrecht den oude, Heer van Loon op Zand, van 's Gravenmoer naar de Dieze werd aangelegd. Het waren alle turf-vaarten, waarin sluizen (spuien of spoeien) lagen en waaraan vaartmeesters ver-bonden waren, en deden natuurlijk ook dienst als waterlossingen. Uit dit oogpunt beschouwd waren ze van onberekenbaar nut voor de ontginning van de lage, drassi-ge Capelse bodem. Omtrent de Hogevaart en de weg of dijk daarlangs, rezen in het begin van de 17e eeuw hevige geschillen tussen Vrijhoeve en Capelle, hoofdzake-lijk wat het onderhoud van bruggen en wegen betreft.
Aangaande Labbegat kan nog gemeld worden, dat het oudtijds heette Lob-begat, vermoedelijk een doorgang van het water betekenende, n.l. van de Hoge-vaart door sluizen in de buitenpolder. Het bovengenoemde Mariendaal, dat groten-deels tot Loon op Zand behoorde en zich noordwaarts uitstrekte tot het zogenaam-de Bruggeske (verbindingsplaats tussen Vrijhoeve en Heistraat), heeft wellicht zijn naam te danken aan een aldaar eertijds gestaan hebbende kapel of klooster. Tot omstreeks 1800 bleef deze dichterlijke naam bestaan; thans is hij geheel verloren gegaan, wat wel te bejammeren valt.