4e Riolering

Het heeft lang geduurd vóór er in Sprang-Capelle riolering werd aangebracht. Het moderne sanitair, wat we nu kennen, is voornamelijk eerst van de tweede helft van de 20e eeuw. Eeuwenlang werd gebruik gemaakt van de "plee met bril". Vóór 1900 kwam het nog al veel voor, dat in de woning zelf geen toilet was aangebracht, maar dat men buiten achter de woning in een houten of stenen bijbouw, + 1 m2 vloer en + 2 m hoog en afgesloten door een deur, met een uitgesneden hartje erin, waarin een "plee met bril" aanwezig was, z'n behoeften moest doen. Meestal vond men deze "plee", afgesloten door een deur, in de keuken of in de bijkeuken. Via een riool liepen de fecaliën naar een gegraven beerput (of sterfput, zoals men ook wel zei), van + 1 m diep en 1 m2 in doorsnee, afgedekt met takken, waarover grond was uitgestrooid. Ook werd wel een ton als beerput in de grond ingegraven. Soms was die beerput via een riool nog met een tweede beerput verbonden. Tweemaal per jaar, in vóór- en najaar werden de beerputten geledigd en de inhoud over de tuin uitgespreid en omgespit als mest voor de tuin . Closetrollen had men toen ook nog niet, maar in plaats daarvan vonden de uitgelezen kranten, in gepaste stukken gescheurd, nog een nuttige eindbestemming. Moderne w.c.'s, voorzien van een water-doorspoeling aangesloten op de waterleiding, wastafels, douches en badkamers kwamen eerst na de Tweede Wereld-oorlog (1940-45) in de nieuwbouw in zwang in Sprang-Capelle, die eerst na de aanleg van de riolering daarop konden worden aangesloten. Ook bestaande woningen werden toen geleidelijk aan alle aangesloten. Voordien waste men zich onder de pomp en gingen de kinderen iedere vrijdag in de grote zinken "teil" vóór de kachel, voor de wekelijkse "grote wasbeurt met verschoning". Ook volwassenen deden dat in de "teil", meestal in de keuken.
In de zestiger jaren van de vorige eeuw werd in opdracht van het gemeentebestuur door het Ingenieursbureau MABEG te Amersfoort reeds een volledig rioleringsplan voor de gehele gemeente Sprang-Capelle gemaakt, nadat daarvoor de vereiste "hogere" goedkeuring was verkregen. Uitvoering was evenwel niet mogelijk zonder financiële steun van het Rijk. Die financiële steun werd mogelijk wanneer de uitvoering van het rioleringsplan als werkgelegenheidsproject door het Rijk zou worden aanvaard. Als burgemeester heb ik bij wijze van spreken een stel banden van de auto versleten voor de vele bezoeken aan de provinciale griffie en het Bureau van de Dienst Aanvullende Cultuurtechnische Werken (D.A.C.W.) in Den Bosch en aan de diverse ministeries in Den Haag, eerst om subsidie in de kosten van het opmaken van het rioleringsplan te verkrijgen en daarna om uitvoering van de eerste twee fasen van het rioleringsplan als DACW-project te bepleiten. Maar in die tijd lagen er legio van dergelijke projecten op acceptatie te wachten, mede door de schaarste aan materialen in verband met de wederopbouw als gevolg van de Tweede Wereldoorlog 1940-45 en de watersnoodramp van 1 februari 1953. Uiteindelijk kwam er toch succes. In de buitengewone raadsvergadering van 13 april 1972, waarin ik afscheid nam als burgemeester van Sprang-Capelle in verband met mijn benoeming tot burgemeester van 's-Gravenzande, kon ik tot mijn groot genoegen mededelen, dat mij enige dagen tevoren was medegedeeld, dat ongeveer in juni-juli daaropvolgend een bedrag van ongeveer 1 miljoen gulden voor de uitvoering van de eerste fase van het rioleringsplan aan de gemeente Sprang-Capelle ter beschikking zou worden gesteld. Een prettig vooruitzicht voor het gemeentebestuur en voor mijn opvolger! In de loop der zeventiger jaren is dan ook het gehele rioleringsplan gerealiseerd.
Nu was er bij de nieuwbouw, die in de loop der zestiger jaren in diverse kernen tot stand was gekomen, tegelijk met de straataanleg met trottoirs, reeds + 14 km riolering aangelegd, maar dit was geen gesloten circuit. Daarop kon alleen hemelwater worden geloosd, maar geenszins fecaliën. Daarvoor was nodig, dat de inhoud van de riolering kon worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit gebeurde later dan ook naar de zuiveringsinstallatie in Kaatsheuvel.
Het gemis aan riolering had uiteraard tot gevolg dat voorheen langs de wegen in het "lint" geen trottoirs konden worden aangelegd. Het hemelwater moest in de zandbermen naast de weg verzinken. Tegelijk met de aanleg van de riolering werden dan ook aan weerszijden van de wegen in "het lint" de trottoirs aangelegd, hetgeen een verfraaiing van het straatbeeld en een enorme verbetering van het leefklimaat betekende.

4f. Van haardvuur via de kachel naar centrale verwarming

In de 19e eeuw waren er aanvankelijk in Sprang-Capelle nog niet zoveel kachels. Veel mensen, vooral de boeren, stookten in een grote schouw een haardvuur. Boven dat haardvuur, in een ijzeren pot, hangende aan een ketting, werd het eten gekookt. Het water werd gekookt in een grote ketel van "duitekoper" (roodkoper). Thee werd gezet in een keteltje, ook van "duitekoper". Om koffie te zetten werden de koffiebonen - uiteraard met de hand - eerst gemalen in een koffiemolen. Daarna werd de gemalen koffie in een grote koffiepot gedaan, waarna er kokend water op werd gegoten. 's Morgens kreeg men in het eerste kopje één schepje suiker. Daarna niet meer. Verder werden de koffiepot en de theepot de gehele dag "bijgegoten". Telkens verse koffie of thee zetten was er niet bij; "dat kon de bruine niet trekken"! De mensen moesten zuinig leven. Het haardvuur werd gestookt met hout. Vandaar het elzenhakhout langs de smalle zandakkers. Dat beperkte tevens de zandverstuiving. Turf werd er ook gestookt. In de vaarten langs de Hogevaart en de Nieuwevaart voeren ook turfschepen. De vaarten waren breder en dieper dan nu. Het haardvuur was er niet alleen om het eten te koken, maar vanzelfsprekend ook voor verwarming. 's Avonds zat men om het haardvuur geschaard, maar veelal was men van voren warm en van achteren koud. Vrouwen zaten te breien, dikwijls bij de tafel. Zij hadden dan een stoof met een kooltje vuur uit de haard en een "schouwmantel" om tegen kilte. Weggegooid werd er niets. Alles werd gebruikt en herbruikt. Daar heeft men thans geen besef van! Men had het over het algemeen niet breed. Het haardvuur werd ook gebruikt als verlichting. Daar "schemerde" men tussen licht en donker veel bij. Men had einde 19e eeuw meestal een kaars of een olielamp: "Moeder mag het licht aan?" vroegen de kinderen. "Kom nou", zei moeder, "een liter olie kost 5 cent!" Dus het haardvuur diende, zo kan men zeggen, voor eten koken, warmte en verlichting. Na 1920 deed de elektrische lamp haar intrede.
Einde 19e eeuw verloor de "open haard" terrein; meer en meer kwamen de kachels er voor in de plaats. Die werden gestookt met hout, briketten, ook wel "sloeven" (sloffen) genoemd, en kolen (cokes) en gaven minder stof.
De kachels waren voornamelijk "kookkachels" met afneembare ringen en platen boven het vuur, waardoor men een pan rechtstreeks op het vuur kon zetten. Bovendien zat er een oven in, met een naar beneden openslaand deurtje. Hiervan maakten de huisvrouwen veelvuldig gebruik om brood of koekjes en andere lekkernijen te bakken. Had men tevens een zg. "mooie" kamer, die alleen bij verjaardagen of 's zondags werd gebruikt (zoals veel bij de burgerij voorkwam), dan werd daarin ook een "sierhaard" gestookt. Als brandstof werd daarvoor dan "anthraciet" gestookt. De kachel werd elke week gepoetst met potloodsel, een poeder van potlood, aangemaakt met wat koffie of water. Daarmede werd de kachel ingewreven; even laten opdrogen en dan poetsen. Maar bij de winkelier was ook "kachelpoets" te koop. Het aanbrengen van centrale verwarming begon na de Tweede Wereldoorlog. Thans is er in Sprang-Capelle vrijwel geen woning meer, die niet van centrale verwarming is voorzien.

4g. Bakovens bij de boeren

Reeds in de 17e en 18e eeuw waren er zowel in Sprang als in Vrijhoeve-Capelle en Capelle bakkers gevestigd. In het begin van de 19e eeuw waren dat er zowel in Sprang als in Capelle circa 3 à 4, en dat is steeds ongeveer zo gebleven . Het voornaamste voedsel was in de eerste helft van de 19e eeuw roggebrood en grof tarwebrood, dat later werd uitgebreid met gebuild of ongebuild tarwebrood, brood van speld en maseluin of gemengd brood. In de loop der jaren gingen de bakkers - omdat er vraag naar was - ook wittebrood, eierkoeken, taartjes en andere lekkernijen verkopen, zoals we dat thans kennen.
Tot de eerste helft van de 20e eeuw werd er bij de boeren veel brood zelf gebakken van eigen rogge. Een grote stenen bakoven, bestaande uit een grote koperen fornuispot, die in steen was gemetseld, was buiten tegen de schuurmuur gebouwd. Die werd eerst heet gestookt met musterds, dat zijn takkenbossen van elzenhakhout. De bakoven kon vanuit de schuur worden bediend om te koken en te bakken. Eveneens werd de was er in gekookt, maar ook het voer voor de koeien en de varkens. Het voer voor de koeien bestond ondermeer uit distels, die men in de weilanden had uitgestoken. Na gekookt te zijn met overmaal, werd het in een houten tobbe met een schop fijn gemaakt en met roggemeel overstrooid. De koeien smulden ervan.

4h. De bedstede

Rond 1900 waren er in de 3 gemeenten Sprang, Vrijhoeve-Capelle en Capelle vele kleinere woningen, bestaande uit een betrekkelijk kleine kamer, een keuken met (buiten) een "plee", terwijl de meestal open zolder diende als slaapplaats voor de kinderen. In de kamer was meestal een bedstede, waar de ouders sliepen. Soms waren er 2 bedsteden, nl. ook één voor kinderen. Een bedstede was een soort ingebouwde kast, afgesloten met 2 deurtjes, waarachter nog gordijntjes waren, dikwijls gekleurd. Daarin lag het bed, met de lakens en dekens en 2 hoofdkussens op planken + 50 cm boven de vloer. Boven het bed was de bedsteeplank aangebracht met daarop de onmisbare pot, de piespot. Het was immers geen pretje om 's winters 's nachts naar buiten naar de "plee" te gaan. Onder het bed was er dan nog een opbergruimte voor dozen e.d.
Over het algemeen was er in de woningen weinig toetreding van licht en lucht. Overdag waren de deurtjes van de bedstee gesloten. Het was niet zo'n gezonde situatie, zeker niet wanneer er in de kamer werd gekookt of de kamer tevens nog werd gebruikt als werkplaats, wat bij schoenmakers nogal eens voorkwam.
T.b.c. bijvoorbeeld was in die tijd een veel voorkomende ziekte. Vóór de 2e Wereldoorlog (1940-45) zag men nogal wat "tentjes" achter de woningen, waarin t.b.c. patiënten kuurden.
In de 20e eeuw werd het gebruik de woningen te voorzien van aparte slaapkamers voor de ouders en voor de kinderen. Meestal werden die aangebracht in de bovenverdieping. Zoals hierboven vermeld gingen toen ook de badkamers, wastafels, douches en een tweede w.c. tot het gebruikelijke sanitair in de woning behoren.

5. Monumentale woongebouwen

Vanuit het einde van de 19e eeuw dateren in Sprang-Capelle een aantal aanzienlijke gebouwen, die de notabelen in die tijd in de gemeente hebben doen bouwen. Maar daarnaast zijn er echter ook nog een aantal behuizingen die vele eeuwen oud zijn!