Drs.J.M. Rosendaal

De wet schreef het voor. Boedelbeschrijving diende onder meer plaats te vinden als een van de ouders uit een gezin met minderjarige kinderen was komen te overlijden. Dat was het geval met Adriaan Jansen wiens vrouw op 25 mei 1825 was gestorven. Het gezin telde twee minderjarige kinderen Adriaan ( 11 Jaar) en Hendrikus (8 jaar).Notaris Roelof Middelkoop was met de beschrijving van de inboedel belast en had als onafhankelijke taxateur schoolmeester Hendrik Both beëdigd. Als getuigen traden op schoenmaker Hendrik van Dommelen en Machiel van Oosterhout uit Sprang. De beschrijving en taxatie vonden plaats op het sterfhuis Nieuwstraat 29 (nu Heistraat ). Daar uit kon het volgende worden opgemaakt
De woning bestond uit een voorkamer, een kelder-of opkamer, de goot, een winkelruimte, een kelder en zolder. Dan was er het achterhuis met aangrenzend een tuin en akkerland. Daar voorkamer en winkel met het uitzicht op het zuiden waren gericht kan er van uit worden gegaan dat de woning aan de noordkant van de Nieuwstraat stond.Adriaan Jansen was er met zijn vrouw Adriana Gubben waarschijnlijk in maart 1825, de maand waarin zij getrouwd waren, komen wonen. Hij kwam uit Dongen en zij was van geboorte uit Helvoirt.
De voorkamer was tevens de kook- en stookgelegenheid. Bij de open haard lagen een blaaspijp, asschop, tang en ketting. Er werd gestookt met hout en turf. Turf die overigens geen handelswaarde meer had maar als huisbrand nog kon dienen.
Enkele etenspotten als koperen ketels en stoven ontbraken niet, evenals een paar olielampen. Het lamplicht had kennelijk het kaarslicht al vervangen. De aanwezige blauwe bedgordijnen alsmede bed en toebehoren wijzen er op dat de bedstee of alkoof zich ook in deze kamer bevond. Zoals in vele woningen ontbrak de staande kastklok niet. Een “porseleinkast”ontbrak. Aarden en tinnen schotels, borden en tinnen lepels stonden op een rek aan de muur .Dat deze voorkamer betrekkelijk groot moet zijn geweest getuige het feit dat naast een spiegel vier grote en vier kleine schilderijen aan de muur hingen. Het zullen afbeeldingen van heiligen zijn geweest. De Jansens waren namelijk van katholieke huize.
De kinderen sliepen op de kelderkamer waar tevens een kinderbedje stond.Bij tijd en wijle zal op de goot de maaltijd zijn genuttigd gelet op de aanwezige schotels, borden en potten. In ieder geval was het de plaats waar gekarnd werd (de melk van de twee geiten!). Die arbeid loonde want in de kelder bevond zich een voorraad boter die getaxeerd was op twaalf pond en vijf ons. Het vette varken dat in het achterhuis lag zal geen lang leven meer beschoren zijn geweest daar de vleeskuip in de kelder leeg was en de slachtmaand al was aangebroken. In het achterhuis liepen nog twee geiten en had de haan de zorg over zeven kippen. Op zolder lag een partijtje boekweit en garst. De wieg, een kinderstoel en spinnewiel waren (voorlopig!) buiten gebruik De zolder was ook de plaats waar een grote partij schoenen en muilen op kopers lag te wachten. Tenslotte, in de tuin en op de akker stonden nog winterwortelen.Adriaan had zich als schoenmaker gevestigd. Een beroep dat in die tijd, vooral in de Langstraat, in opkomst was. De oorlog met de Belgen (Belgische Opstand) zal hem aanvankelijk niet ongelegen zijn gekomen. De in Sprang en Capelle gelegerde soldaten van Prins Willem waren afnemers van schoeisel. De schoenmakerij had in Capelle de plaats ingenomen van de tanende linnenweverij en werd naast de belangrijke land- en akkerbouw een bron van inkomsten voor de bevolking.Het was ook een tijd waarin de cholera of Aziatische braakloop de kop op stak. De genees-en heelmeester De Zoete had deze besmettelijke ziekte in 1833 geconstateerd bij een schippersknecht in de Capelse haven
Die kwaal, gevoegd bij de kindersterfte waarvoor geen kruit gewassen was decimeerde vele gezinnen. In die tijd bestond de helft van alle sterfgevallen uit kinderen.Ook het gezin van Adriaan en Adriana ontkwam daar niet aan. Twee van de vijf kinderen overleden op zeer jonge leeftijd. Twee van hen, Adriaan en Hendrik ontsprongen de “dans met Heintje”.Het drama sloeg verder toe. Adriana overleed in mei 1836 op 34 jarige leeftijd en enkele maanden later overleed een derde kind.Vanaf haar trouwdag dreef Adriana een winkel, een soort “supermarkt”. Bij de boedelbeschrijving in 1836, direct na haar overlijden, werden veel kruidensoorten aangetroffen. Naast peper, nagelgruis, drop en kaneel stonden op de schappen anijszaad, karmijnzaad en notenmuskaat. Mosterdzaad en kruidnagelen ontbraken evenmin. De kruiden vonden hun weg bij de slagers die de huisslachtingen verrichtten. Ook zout en meel ontbraken niet. In november,de slachtmaand, hing bij velen wel een varken op de ladder.
Adriana verkocht ook kandij, chocolade, losse suiker, zeep, azijn enz. In de verkoop lagen eveneens koffie, tabak, pruimtabak, snuif en pijpen .Ook brandewijn en jeneverwas verkrijgbaar. Kwam men een emmer te kort dan was die bij haar te koop. Zelfs klompen, een concurrerend product van de schoenmaker, lagen er in de winkel. Was de olielamp leeg dan kon men bij haar terecht.
Zoals gesteld, Adriaan was schoenmaker. Waarschijnlijk een eenmansbedrijfje Een aparte werkruimte werd bij de boedelbeschrijving niet aangetroffen. Zijn zwager Stephan Gubben die bij hem inwoonde zal ongetwijfeld bij de schoenmakerij betrokken zijn geweest. Uit de beschrijving is op te maken dat Adriaan schoenen en muilen maakte.
Hij had afnemers als Jan van der Marel uit Dongen die vooral muilen kocht, de Wed. Daverveldt uit Bergen op Zoom, koopman Kiel uit Rotterdam en Van Vliet uit St. Philipsland. Hij betrok het leer van onder meer Ary van Wijlen uit Sprang, Jac. Rombarts en Antoon Verheyden uit Geulle. Verfstoffen kocht hij van Van Berkel uit Rotterdam..Adriaan had nog een stuk land in pacht waarop rogge werd verbouwd. Breed had hij het niet. Bij Jan v.d. Heuvel had hij geld geleend, aan huisbaas Van Son was hij meer dan een jaar huishuur verschuldigd (f. 88,35 en f. 50,-) en aan Adr.Rijken de pacht van een stukje weiland. Die had met kerstmis betaald moeten zijn. De begraafkosten van Adriana werden gesteld op f. 50,-. Daaronder begrepen de kosten van grafdelving en het maken van de doodskist. Voor dat laatste zal de plaatselijke timmerman en molenbouwer Gerard Groothuis gezorgd hebben. Haar kleren, enig goud en zilverwerk werden aan de kinderen toegewezen.
Tot zover het relaas over de boedelbeschrijving van Adriaan Jansen c.s.Na het overlijden van zijn vrouw Adriana trouwde hij, zes maanden later, in november 1836 met de 25 jarige Jenneke de With uit Eethen, nadat nog in september een van zijn kinderen was overleden.
Jenneke zette de winkel verder voort. Haar beroep werd met: particuliere aangeduid.
Ook nu vonden geboorten en overlijdens plaats. Uit dit huwelijk dat slechts zeven jaren duurde werden zes kinderen geboren waarvan er tussen 1838 en 1846 drie kwamen te overlijden. Jenneke zelf overleed in maart 1843. Eind 1843 hertrouwde Adriaan. Nu met de 28 jarige Peternella Boom uit Besoyen. Uit dit huwelijk werden nog drie kinderen geboren. In 1850 verhuisde het gezin Jansen naar Loon op Zand.Bronnen:
Gemeentearchief Waalwijk (GAW); archief Sprang- Capelle inv.nr 126, akte nr 197
GAW.; Doop-trouw-begraafboeken Sprang- Capelle.