Voetnoten
(1) J. DHONDT, Proloog der Brabantse Geschiedenis (BerGen-op-Zoom. 1952), p. 9 vv.
(2) Gelukkig zal hier binnenkort verandering in komen door het boek van de heer J. H. VAN MOSSELVELD over de geschiedenis van de zes Zuidhollandse dorpen. Uit zijn materiaal heeft hij mij vele gegevens verschaft, waarvoor ik hem hierbij mijn hartelijke dank betuig.
(3) J. VAN DER EYCK, Corte Beschrijvinghe mitsgaders Handvesten, Privilegien, Costumen ende Ordonantien vanden Lande van Zuyt-Hollandt (Dordrecht, 1628), p. 49.
(4) J. VAN OUDENHOVEN, Out-Hollandt nu Zuyt-Hollandt (Dordrecht, 1654), p. 615.
(5) A. J. VAN DER AA, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, deel 12, p. 380 s.v. Wielnes. Zie ook p. 263 s.v. tVendelsness, waar hij minder uitvoerig is. Daar zegt hij alleen, dat het een dorp in de Zuidhollandse Waard is geweest, dat bij de St. Elisabethsvloed overstroomd werd.
(6) J. C. RAMAER, Geografische Geschiedenis van Holland bezuiden de Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen. Verh. K. N. A. v. 1V., afd. Left.. N. R. , deel 2, nr 3, 1899, p. 78.
(7) J. VAN DER HAMMEN, lets omtrent de oudste geschiedenis van 's-Grevelduin-Capelle. Taxandria, XXIX (1922), p. 257.
(8) Bladen : Holland, Zeeland en Westfriesland in 1300, Blad IV, 1e en 2e druk ; De St. Elizabethsvloed (De Bourgondische tijd, Blad IV), 1e en 2e druk.
(9) M. GYSSELING, Toponymisch Woordenboek (1960), deel II, p. 1073, s.v. Wielnesse.
(10) Het Oude Maasje tussen Keizersveer en Labbegatse Vaart draagt deze naam pas sinds het einde van de zeventiende eeuw. Daarvoor heette het ‘Scheepdiep’, of ‘Kille’. Dit water is het laatste overblijfsel van de grote inham, die de overstromingen van de 15° eeuw hier gevormd hadden. De middeleeuwse Maas is nog ongeveer terug te vinden in de Scheisloot, die langs de Oude Zeedijk en de Bommegatse Dijk loopt. Het graven van deze sloot was noodzakelijk geworden, omdat zich het eerst in het noorden van de grote inham aanwassen hadden vastgezet. Op aandrang van de bewoners van de ambachten ten zuiden van de Maas heeft men toen daar de Scheisloot gegraven, waar men dacht, dat de rivier oorspronkelijk had gelopen.
(11) Hoe een c nes er in het algemeen uitziet heeft A. A. BEEKMAN laten zien in T.A.G. 1903, p. 510.
(12) Vgl. de opgave van ‘nes’-toponiemen door M. SCHÖNFELD in N.G.N.. XII, p. 40 vv. A. WEIJNEN, Klankhistorische discrepantie tussen dialect en toponiemen. Med. Ver. Naamk. XXXIV (1963), 151 v.v.
(13) E. W. HOFSTEE en A. W. VLAM, Opmerkingen over de ontwikkeling van de perceelsvormen in Nederland. Boor en Spade V (1952), 198. Door het onderzoek van H. VAN DER LINDEN (De Cope, diss. Utrecht, 1955, p. 36 v.v.) is dit type iets ouder gebleken, dan men tot nu toe aannam. Hoewel we niet weten wat er voor de verkaveling onder het kleidek ten noorden van de Winterdijk ligt, is het toch wel waarschijnlijk, dat deze vroegere veenstreek in lange smalle kavels is ontgonnen, te meer daar we de uiterste opstrek daarvan nog terugvinden in het niet overstroomde deel ten zuiden van de Winterdijk.
(14) Oudste vermelding : Egidius de Wendelnesse (1200). O.H.Z. I, nr. 181.
(15) Behalve de hier genoemde plaatsen geeft VAN DER HAMMEN (a.w., p. 237) nog twee vermeldingen, die echter geen van beide iets met Wendelnesse te maken hebben. De 5 hoeven aan de wildernisse, die Jan Nellen sone in 1352 in erfcijns kreeg (A.R.A. Den Haag, Leenkamer Holland, 42 f. 17 v) lagen inderdaad aan de wildernis. Maar Wendelnesse heeft zich voor de tijd der 16e-eeuwse herinterpretaties nooit ontwikkeld tot Wildernisse. Kennelijk is Vtiv DER HAMMEN op het Rijksarchief in Den Haag niet verder gekomen dan de 18e-eeuwse inventaris op de leenregisters van GODSSET. Hij heeft tenminste ook het door deze genoemde hofland in het ambacht van Wendelnesse in zijn lijstje opgenomen. In het betreffende register is echter sprake van Widenesse, waarmee Wijdenes in Noord-Holland bedoeld wordt (A.R.A., Den Haag, L. H. 50, t. 78).
(16) A.R.A. Den Haag, L. H. 22, t. 16 v
(17) A.R.A. Den Haag. L. H. 90, f. 8 v. Deze vermelding draagt geen datum. Volgens GOUSSET moet hij geplaatst worden op 1329. Dit is mogelijk, daar de jongste gedateerde aantekening op deze bladzijde van 13 mei 1329 is.
(18) A.R.A. Den Haag, L. H. 50, f. 61 v. Gedrukt bij D. W. NIBBELINK, Handvesten en Oorkonden betrekkelijk de Regtsgeschiedenis van den Zwijndrechtschen Waard (Diss. Leiden, 1860), p. 55, nr. 61. De datum bij Nibbelink is niet juist. Het stuk is gedateerd op St. Andriesavond, i.e. de avond voor St. Andries.
(19) A.R.A. Den Haag, L. H. 22, f. 4 vo. In een oorkonde van 18 juni 1318 (vidimus d.d. 30 april 1380. A.R.A Den Haag, Handschriften, 39 Afd., 512) is sprake van tienden “in her Willaems ambocht van Wendelsnesse 's ridders in Vorensaterwerde ghemeen metten canoniken van den Brele”. Uit dit laatste mogen we opmaken, dat hier eveneens Munsterkerk bedoeld is. Vgl. S. MULLER HZN., De Kerkelijke lndeeling omstreeks 1550, deel I, p. 225, 241 (Geschiedkundige Atlas van Nederland). Tevens blijkt hieruit, dat de overplaatsing van de kanunniken van Munsterkerk naar Den Briel voor 1318 moet hebben plaats gevonden. Het bij MULLER a.w., p. 225, n. 4 genoemde Jaar 1310 is niet onwaarschijnlijk.
(20) 22 augustus 1331. F. vA2.4 Mi s, Groot Charterboek der graaven van Holland en Zeeland, deel II, p. 521. Vgl. ook H. G. HAMAKER, De rekeningen der Grafelijkheid van Holland onder het Henegouwse Huis, deel I (Werken! Hist. Gen. te Utrecht. N. R. nr. 21, 1875), p. 147.
(21) A.R.A. Den Haag, L. H. 22, f. 32.
(22) A.R.A. Den Haag, L. H. 30, t. 43 v°.
(23) HAMAKER, Rek. Holl., 1, p. 254.
(24) A.R.A. Den Haag, L. H. 31, f. 59 v, d.d. 12 juli 1355. 43
(25) A.R.A. Den Haag, L H. 22, f. 13 v°, d.d. 12 februari 1321.
(26), Vgl. A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom. I, inv. 717 (W. A. DROSSAERS, Het archief van de Nassauschen domeinraad, deel I, reg. 193) d.d. 11 mei 1328, waarin Willem van Duivenvoorde wordt beleend met het gerecht van Over-Waspik na opdracht van Jan Scoutekyn, welke laatste het van Gerard van Wieldrecht in leen had gehouden. In 1331 heeft Willem dit ambacht nog in handen. Vgl. A.R.A. Den Haag, L. H. 22, f. 55 v°.
(27) A.R.A. Den Haag, L. H. 22, f. 52 v, d.d. 14 februari 1330.
(28) HAMAKER, Rek. Holl. 1, p. 147.
(29) HAMAKER, Rek. Holl. I, p. 254.
(30) R. A. Den Bos, Groot Waspik R. 39, f. 40. Afschrift van een vidimus d.d. 1 juni 1389.
(31) We zitten dan alleen nog met de vermelding in het register Voorne A. B., waarvan GOUSSET aannam, dat hij op 1329 geplaatst moest worden. De samenstelling van dit register is echter zo chaotisch, dat we aan de volgorde van de aantekeningen erin geen conclusies kunnen verbinden. Waarschijnlijk hangt onze aantekening samen met de chicanes, die de heren van Voorne en van de Merwede in de dertiger jaren met elkaar maakten over de visserij in de Dubbel. Vgl. DROSSAERS a.w. reg. 271, 279. Mogelijk is de aantekening over Wendelnesse en de visserj pas in 1336 in het register gekomen, want in dat jaar nog verklaarde de heer van Voorne, dat hij in zijn register niets over de visserij kon vinden (DROSSAERS reg. 279). Om zijn positie tegen de heer van de Merwede te versterken heeft hij er toen in laten optekenen, dat Gillis van Wendelnesse de lage ban van Wendelnesse en de visserij van hem in leen hield. Met deze Gillis werd echter de reeds lang overleden grootvader van Jan van Wendelnesse bedoeld. Wat de verhouding van Gillis van Wendelnesse tot Gillis van Barendrecht was, onttrekt zich verder aan onze waarneming.
(32) VAN OUDENHOVEN, a.w., p. 175.
(33) J. H. HINGMAN, De Maas en de dijken van den Zuid-Hollandschen Waard in 1421 ('s-Gravenhage, 1885), p. 33.
(34) Vgl. A. VIERLING, Tractaet van Dyckagie (R. G. P. Kleine Serie 20, 1920), p. 30.
(35) VAN DER EYCK a.w., p. 19.
(36) Waar ik in het vervolg over roeden spreek, is de Zuidhollandse roede van 3,956 bedoeld. De daarmee corresponderende morgen van 600 roeden 2 had een oppervlakte van 9389 m2.
(37) Vgl. Navorser 1859, p. 187, n. a. A. J. L. VAN BOKHOVEN, Nog enkele heerlijkheden in de huidige provincie Noord-Brabant, in : Brabantse Leeuw XII (1963), 136.
(38) RAMAER a.w., p. 79.
(39) S. J. FOCKEMA ANDREAE, Studien over Waterschapsgcschiedenis, deel Ill, De Grote of Zuidhollandse waard (Leiden, 1950), p. 10.
(40) 0. H. Z. II, nr. 848. Men moet zich niet laten misleiden door de opgegeven windstreken. In de Middeleeuwen nam men veelal aan, dat het noorden daar lag, waar ons kompas het noordwesten aangeeft.
(41) A.R.A., L. H. 22, f. 41, d.d. 26 juni 1326.
(42) A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom. I, inv. 44, f. 110 v.v., d.d. 30 juni 1325. Dat de 5 hoeven van Gerard Noten ten noorden van het ambacht van Steven van Waalwijk lagen blijkt op 25 december 1352 als Jan Nellen sone ermee beleend wordt. A.R.A. Den Haag, L. H.142, f. 17 v°.
(43) A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom., I, iiv. 44, f. 112.
(44) HAMAKER, Rek. /loll., I, p. 126.
(45) Vgl. Fr. ALLARD m. b. Een registertje afkomstig van' de collegiale kerk te Geertruidenberg, in : Taxandria XLVII (1940), 57 “una pecia terre, que iacet prope Carthusienses in Palude Comitis”.
(46) A. C. BONDAM, Inventaris van de oude archieven... van Raamsdonk, in : VR.O.A. XXVII (1904), 701.
(47) VAN MIERIS a.w., II, p. 138. Het Rijsbroec lag tussen de huidige Eendrachtspolder en de Donge. De laatste komt nog als Oude Donge Sloot op de kaart voor. Het water, dat nu de Donge heet, is het verlengde van de 'sGravenmoerse vaart. Het werd vermoedelijk in 1335 gegraven. Vgl. F. F. X. CERUTn, Middeleeuwse rechtsbronnen van stad en heerlijkheid Breda, deel I, in : W.V.O.V.R., 3• Reeks n' 17, 1956, nr. 160.
(48) VAN MIERIS 1. c. De positie van de familie van Wieldrecht ten zuiden van de Maas is zeker een onderzoek waard. In vrijwel alle ambachten ten zuiden van deze rivier hadden zij in het begin van de 14e eeuw in meerdere of mindere mate een vinger in de pap. Waren zij in zekere zin voorlopers van de Duivenvoorde-clan of vloeit hun bezit voort uit een ouder, 'meer gesloten machtscomplex ?
(49), Willem van Duivenvoorde schonk deze rente op 6 februari 1336 aan het te stichten Karthuizerklooster bij Geertruidenberg. Vgl. H. J. J. SCHOLTENS, De archieven van het voormalige Karthuizerklooster bij Geertruidenberg, Taxandria XLVII (1940), 125.
(50) A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom. 1 inv. 88 (Vgl. DROSSAERS, a.w. reg. 163), d.d. 19 mei 1324.
(51) A.R.A. Den Haag. L. H. 50, f. 196.
(52) R. A. 's-Hertogenbos. Groot-Waspik R. 39, f. 40.
(53) BONDAM, a.w., p. 700. 51
(54) 0. H. Z. II, nr. 848.
(55) A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom I. inv. 88 (DROSSAERS a.w. reg.163. Vgl. VAN MIERIS a.w., II, p. 138.
(56) A.R.A. Den Haag, L. H. 50, f. 146. RA.w.Ezt (a.w. p. 79) zag deze 20 hoeven voor 's-Gravenmoer aan. Het betreft echter de uitgifte van Sprang. Vgl. L. H. 50, f. 146 v', waar deze hoeven dit goed vander Spranghe’ genoemd worden.
(57) A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom. I, inv. 93 (DROSSAERS RS a.w. reg. 22).
(58) ………
(59) VAN MIERIS, II, p. 138.
(60) Vgl. HAMAKER, Rek. Holl., 1, p. 126.
(61) A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom. I, inv. 44, f. 110 v.v.
(62) L. c.
(63) A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom. I. inv. 44, f. 112.
(64) A.R.A. Den Haag, L H. 22, f. 50 v.
(65) A.R.A. Den Haag, Arch. Nass. Dom. 1, inv. 92 (DROSSAERS a.w. reg. 221).
(66) A.R.A. Den Haag. L. H. 50, f. 196. De 10 hoeven die vroeger van Pieter Weert waren had hij op 4 januari 1352 in leen gekregen (L. H. 31, f. 8).
(67) R. A., 's-Hertogenbos. Groot-Waspik R. 39, f. 40.
(68) H. VAN DER LINDEN, De Cope. Bijdrage tot de Rechtsgeschiedenis van de Openlegging der Hollands-Utrechtse Laagvlakte. Diss. Utrecht 1955.
(69) VAN MIERIS, a.w., III, p. 11.
(70) 1. H. GOSSES, Welgeborenen en Huislieden (Groningen, 1926), 41 v.v.
(71) VAN DER LINDEN, a.w., p. 138.
(72) a. w., p. 35.
(73) H. PIRENNE, Le livre de rabbi Guillaume de Ryckel (1249-1272). Polyptique et comptes de l'abbaye de Saint-Trond au milieu du XIII* siècle (Brussel, 1896), p. 160.
(74) D. P. BLOK, Teisterbant, in : Med. K.N.A.v.W., Aid. Lett. N. R., deel 26, nr. 12, 1963, p. 19.
(75) PIRENNE, a. w., p. 162.
(76) M. SCHöNFELD, Nes, Middelharnis. N.G.N. XII, p. 40 v.v.
(77) M. SCHöNFELD, Historische Grammatica, § 28.
(78) ……..