Vanaf de tweede helft van 1942 tot in het voorjaar van 1945 werden door de verzetsbeweging steeds neer overvallen uitgevoerd op gemeentehuizen en stadskantoren, waar zich bevolkingsregister en distributiebescheiden bevonden.
In het begin slechts hier en daar, maar naar mate de maatregelen van de bezetter ingrijpender en onwenselijker werden en het verzet toenam, steeg het aantal overvallen in sterke mate.
De bevolkingsregisters werden nl. steeds meer gebruikt om ten behoeve van de Duitse bezettende macht namen, adressen en andere persoonlijke gegevens te verkrijgen van met name jonge mensen om hen te verplichten in Duitsland te gaan werken (de beruchte Arbeitseinsatz) en van joodse landgenoten om hen te registreren en daarna naar concentratiekampen te zenden. In 1944 en voorjaar 1945 gebeurde het ook dat de bevolkingsregisters werden gebruikt om de Nederlandse mannen op te roepen voor het graven van loopgraven, éénmansgaten en tankvallen ten behoeve van de Duitse Wehrmacht. In gemeenten met een N.S.B.-burgemeester, waar de ambtenaren weigerden dit landverraderswerk te verrichten, werden dan nog wel eens N.S.B.ers ingeschakeld om dat werk te doen. Om dit alles tegen te gaan werden in vele gemeenten de bevolkingsregisters door de verzetsbeweging weggehaald. Daarnaast kreeg de verzetsbeweging in de loop van de tijd steeds grotere behoefte aan distributiebescheiden voor dc vele onderduikers, die zich aande Arbeitseinsatz onttrokken, voor ondergedoken studenten en ondergedoken joodse landgenoten en na de spoorwegstaking in september 1944 voor ondergedoken spoorwegpersoneel. Daarom vonden ook steeds meer overvallen plaats op distributiekantoren om zo de nodige bonkaarten te verkrijgen.
Het kwam nogal eens voor, dat de betrokken ambtenaren aan die overvallen hun medewerking verleenden om die te vergemakkelijken.
Met het oog op die overvallen werd door de bezettende macht voorgeschreven, dat gemeentehuizen en distributiekantoren voortaan moesten worden bewaakt. Na de verplichte inlevering van radiotoestellen in mei/juni 1943 moesten ook de ingeleverde en opgeslagen radiotoestellen bewaakt worden.
In Sprang-Capelle moesten de radiotoestellen door de burgerij worden ingeleverd tussen 4 en 10 juni 1943.
Na besprekingen tussen de toenmalige burgemeester A. Smit en de leider van de groep André (Jos van Wijlen), werd besloten, dat André, die elektrotechnisch installateur was, zou worden aangewezen als technisch ambtenaar voor de inlevering. Dit werd hier ter plaatse de beste manier gevonden om de zaak te saboteren. En dat gelukte ook uitstekend. Tegen enige zwakke broeders, die toch hun radio wilden inleveren, werd dan op het raadhuis nog gezegd: "neem het toestel toch mee terug" en het resultaat was dat van de ongeveer 800 radiotoestellen, die er in de gemeente waren, 12 goede toestellen en 96 oude en slechte exemplaren werden ingeleverd.
Deze 96 toestellen waren meestal in elkaar geprutst en opgekocht door mensen, die hun toestel niet wilden inleveren, maar zich toch veilig wilden stellen. De 12 ingeleverde goede toestellen werden weer uitgegeven aan goede Nederlanders om radioberichten van de Engelse zenders en Radio-Oranje (in Engeland gestationeerd) te beluisteren. Van de overige 96 toestellen werden alle goede lampen er uit gehaald, waarna ze in het gemeentehuis werden opgeslagen. Ook deze moesten worden bewaakt!
De bevolkingsregisters waren uiteraard eigendom van de gemeente. Zij werden van oudsher door de zorg van de gemeentebesturen aangelegd en bijgehouden, en door de gemeentebesturen beheerd. Maar in de loop van 1942/1943 werd door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken in opdracht van de Duitse bezettende macht, een besluit afgekondigd, dat het bevolkingsregister van iedere gemeente niet langer onder het gemeentebestuur ressorteerde, maar onder de Rijksinspectie der Bevolkingsregisters te Den Haag. Ook werd bij dat besluit het Bevolkingsregister tot Rijkseigendom verklaard. Daardoor konden van gemeentewege door allerlei ambtelijke instanties gevraagde inlichtingen niet meer worden geweigerd. Gevreesd werd dat voortaan vreemde ambtenaren gegevens zouden komen putten uit het bevolkingsregister voor de arbeitseinsatz en daarom werd door de leider van de groep André en de burgemeester (die trouwens ook deel uitmaakte van die groep) besloten het bevolkingsregister in Sprang-Capelle door een gefingeerde inbraak te doen verdwijnen. Uiteraard bevond dat bevolkingsregister zich in het gemeentehuis. Het gemeentehuis stond toen geheel vrij; met de voorkant (zuidzijde) grensdehet aan de Nieuwstraat (thans Raadhuisstraat), terwijl het aan de west- en aan de noordzijde werd begrensd door weiland en aan de oostzijde door een landweggetje. Het bevolkingsregister werd gevormd door de persoonskaarten (25 ca x 15 ca) die voor iedere man, vrouw of kind, woonachtig in de gemeente, waren aangelegd. Die persoonskaarten bevonden zich in bakjes, die opgeborgen waren in de laden van een stalen kast, die afgesloten kon worden door het indrukken van een knop aan de bovenkant. Deze stalen kast bevond zich in een brandvrij archief kluis, die afgesloten werd net een zware 25 cm dikke stalen deur, die uitkwam in de kamer van de secretaris. In de kluis waren in de buitenmuur vier ramen, twee aan de zijkant en twee aan de achterkant. Die ramen waren groot 1,27 m bij 0,67 m. Elk raam was voorzien van groen geverfde ijzeren kruisspijlen (6 spijlen en twee kruisspijlen). In de buitenmuur bevonden zich ook drie luchtkokers.
In de nacht van 5 op 6 Juli 1943 zaten drie personen, die behoorden tot de vaste kern van de luchtbeschermingsdienst van Sprang-Capelle, als bewakers van het bevolkingsregister en de opgeslagen radiotoestellen, in de kamer van de ontvanger. (Dat was toen de kamer, links van de vestibule, waar later tot de verbouwing en uitbreiding van het raadhuis in 1991/1992, de kamer van de burgemeester was).
A1s luchtwachtenbewakers zaten daar Jacobus Vos, geboren te Vrijhoeve-Capelle op 31 december 1906, wonende te Sprang-Capelle B (Vrijhoeve) 113, Martinus de Jong, geboren op 4 april 1914 te Loon op Zand, wonende te Sprang-Capelle D (Nieuwevaart) 43 en Adriaan Arnoldus Snijders, geboren op 11 oktober 1Ö96 te Sprang-Capelle, wonende te Sprang-Capelle D 106.
Alle drie verklaarden later tegenover de wachtmeester-Groepscommandant der Marechaussee, groep 's-Grevelduin-Capelle, W.A. Bossewinkel:
"Hedennacht, 6 juli 1943, omstreeks 01.46 uur, bevonden wij ons ter bewaking van het bevolkingsregister en de radio-ontvangsttoestellen in het gemeentehuis. Wij zaten in de ontvangerskamer en sliepen geen van drieën. Plotseling hoorden wij gekraak of gestommel achter in het gemeentehuis. Wij maakten elkaar hierop attent en hoorden het alle drie. Wij zijn hierop het raadhuis ingegaan teneinde na te gaan wat dat gestommel betekende, doch zagen noch bemerkten iets bijzonders. Vervolgens gingen Snijders en de Jong naar buiten, ongeveer 7 minuten nadat wij het gestommel hadden gehoord. De Jong ontdekte aan de achterkant van het gemeentehuis, dat de ijzeren spijlen, welke zich voor de ramen bevonden, waren doorgezaagd en vervolgens omhoog gebogen waren. Bij heeft Snijders erbij geroepen, waarna zij naar binnen kwamen en Vos op de hoogte stelden. Vos is toen direct op de fiets gesprongen om de burgemeester te waarschuwen. Zij verklaarden met hun vingers nergens aan te zijn geweest. Omstreeks 0.00 uur waren zij met z'n drieën nog buiten vóór het raadhuis geweest, maar zij hebben, toen niets gezien. Door dat er vóór 01.45 uur veel vliegtuigen in de lucht waren en er ook door het afweergeschut werd ge schoten, hebben zij het gestommel waarschijnlijk niet eerder kunnen horen. De vliegtuigen waren omstreeks 01.00 uur gekomen. Tenslotte verklaarden zij nadrukkelijk, dat zij zich niet aan diefstal van het bevolkingsregister hadden schuldig gemaakt en er op geen enkele wijze bij betrokken waren."
Burgemeester Smit werd omstreeks 02.00 uur gewekt door een langdurig rinkelen van de elektrische bel in zijn woning. Uiteraard was het een zenuwachtige Jac. Vos, die de gealarmeerde dienstbode van de burgemeester vroeg de burgemeester te zeggen, dat er ingebroken was in het gemeentehuis. Deze zei hem, dat hij onmiddellijk naar het gemeentehuis zou komen en daar aangekomen belde hij onmiddellijk de veldwachter A. Keijnemans op, met verzoekom ook de Groepscommandant van de Marechaussee in Capelle, Bossewinkel, die niet telefonisch was te bereiken, te verwittigen en samen met hem naar het raadhuis te komen.
Aangezien alleen de gemeentesecretaris, M.T. de Visser en de secretarieambtenaar J. van Herpen sleutels van de kluisdeur hadden, werden ook zij verzocht naar het raadhuis te komen.
De secretaris verklaarde, dat hij op 5 juli 1943, omstreeks 17.45 uur, de stalen kaartenkast had gesloten door de knop in te drukken, en dat hij daarna, na zich er van overtuigd te hebben dat het licht in de archiefkluis niet meer brandde, de kluisdeur met de sleutel had gesloten. Hij had niet bemerkt of er een raam van de archiefkluis open was, en er ook niet naar gekeken, omdat de ramen nooit geopend werden, daar er luchtkokers in de muur zitten. Overdag, wanneer de kluis open is, wordt zij regelmatig door al het personeel betreden. Ook de politie kwam daar wel. Hij had geen enkel vermoeden omtrent de dader(s). De bewakers werden door de Groepscommandant, nadat hij hen had verhoord, aangehouden en afzonderlijk in het gemeentehuis geplaatst. Op verzoek van de Groepscommandant der Marechaussee opende de secretaris in bijzijn van de burgemeester de kluis. Binnengekomen constateerde de Groepscommandant dat één van de vier ramen en welk het meest linkse, aan de achterkant van het raadhuis, dat aan de buitenkant makkelijk te bereiken was vanaf een daarnaast staand muurtje, open stond, en dat twee van de overlangs aanwezige spijlen waren doorgezaagd en vervolgens omhoog gebogen. Hierdoor was een gat ontstaan van 0,74 x 0,28 m, waar een normaal persoon vrij gemakkelijk doorheen kan komen. De overige drie ramen waren dicht en vertoonden geen sporen van inbraak. De metalen bevolkingskaartenkast was ongeveer 40 graden met de achterkant naar links gedraaid en uit de achterkant waren 4 schroefjes gedraaid.
De twee bovenste laden, waarin de kaarten waren geborgen geweest, stonden open.
De kaarten waren daaruit ontvreemd. Op een tafel naast de kaartenkast was een weinig kaarsvet aanwezig. Blijkbaar had daar een brandende kaars gestaan. Bovendien lagen er enige kaarsvetdruppels op de grond voeren achter de kaartenkast.
Burgemeester Smit had inmiddels om 03.00 uur de heer M.A. van de Vijver, wachtmeester der marechaussee, speurhondengeleider bij de Recherche centrale, gestationeerd te Waalwijk, verzocht onmiddellijk met zijn speurhond "Willy" naar het gemeentehuis te komen. Nadat de speurhondengeleider op de hoogte was gesteld, constateerde hij, dat aan de buitenzijde van het gemeentehuis alles reeds onder bewaking was gesteld. Aan de achterzijde van het gebouw in de omgeving van het raam waardoor heen de toegang was verkregen, bevonden zich vele en vage voetsporen, die niet geschikt waren om hiervan gipsafdrukken te maken, daar zij geen duidelijk beeld weergaven en bovendien niet betrouwbaar waren omdat daar reeds meer personen hadden gelopen, hetzij de dag tevoren of wel na het plegen van het feit (de bewakers bijv.). Daardoor was er voor de speurhond eigenlijk ook geen betrouwbaar uitgangspunt aanwezig, althans niet op de grond. Het raam, waarvan de spijlen doorgezaagd waren, was weer te ver boven de grond, zodat het voor de hond niet bereikbaar was. De speurhondengeleider liet "Willy" toch aan de achtergebleven sporen "lucht” opnemen, waarna zij direct een spoor volgde, dat leidde naar de openbare en met bitumen verharde verkeersweg, die langs de voorkant van het gemeentehuis liep, de Nieuwstraat (thans Raadhuisstraat). Vervolgens zocht zij over die weg verder en sloeg zij op een gegeven moment een met grind verharde zijstraat in, de Koesteeg (thans Bernhardstraat). Al zoekende kwam zij terecht aan de achterzijde van een boerenschuur, die langs de Koesteeg stond. Vandaar uit werd verder gezocht, maar zodra de hond op het grind kwam raakte zij het spoor bijster, zodat de speur hondengeleider genoodzaakt was met het speurwerk op te houden.Wel bevonden zich terzijde van die boerenschuur in het gras twee rijwielsporen, die nog vers waren. Dat was duidelijk zichtbaar in het natte gras, daar het die nacht tamelijk mistig was. Het leek dus niet uitgesloten, dat de verdachte(n) op deze plaats zijn (haar) rijwiel(en) heeft (hebben) verborgen gehad en na het plegen van het feit vandaar weer is (zijn) vertrokken. Deze plaats bevond zich ± 300 m. van het gemeentehuis verwijderd.
Burgemeester Smit had naast andere autoriteiten, zoals de Commissaris der Koningin, ook de HauptsturmfuhrerundKriminalrat, Chef van de Sicherheitspolizei te ‘s-Hertogenbosch, HerrKüthe, van de inbraak in kennis gesteld en na overleg met deze gezagsdrager is dn Politiedeskundige N. van der Schatte-Olivier uit Breda ingeschakeld voor het zoeken en dactyloscoperen van de stille getuigen, die op de plaats van het "misdrijf" waren achter gebleven.
Deze richtte zich eerst op het raam waarvoor de ijzeren spijlen waren weggezaagd. Dit zou normaal gesloten worden met een links raamboompje. Blijkens de donkere moet op dit raamboompje werd het bij het sluiten van het raam zelden geheel doorgedrukt. Alleen wanneer het raamboompje geheel werd door gedrukt was het raam goed gesloten. Proeven wezen uit dat het raam, bij niet zorgvuldige sluiting, soms vanzelf opensprong (te verklaren door de spanning waaraan stalen ramen vaak onderhevig zijn). Ook met enige schudden aan de onderkant was het raam van buitenaf gemakkelijk te openen. Maar daarvan waren niet de geringste sporen te vinden. Sporen van geweld waren noch aan de buitenzijde noch aan de binnenzijde te vinden. De kluis vertoonde geen wanorde. Alleen was de kaartenkast, zoals reeds vermeld, 40 graden verschoven en waren er de kaarsvetsporen.
Op de kaartenkast waren wel dactyloscopische sporen, nl. 10 cm vanaf do bovenrand links aan devoorkant, bruikbare sporen van vermoedelijk drie vingers van de linkerhand en ongeveer 10 cm onder de bovenrand, aan de midden-voorkant, een bruikbaar fragment van een rechter handpalm. Ook werden geluidsproeven met het doorzagen van een spijl genomen: het zaaggeluid was (met gesloten deuren) niet hoorbaar in het vertrek waar de bewakers zaten. Toen, zonder dat de bewakers het wisten, als proef in de kluis de kaartenkast werd verschoven, verklaarden de bewakers, dat een soortgelijk geluid hen in de nacht van 5 op 6 juli gealarmeerd had. De politiedeskundige Van der Schatte-Olivier kwam tot de volgende conclusies:
1. De ijzeren raamspijlen zijn met goed gereedschap vakkundig afgezaagd,
2. De dader of daders moet(en) uitstekend van de toestand op de hoogte zijn geweest, door eigen bekendheid of inlichtingen uit het gemeentehuis.
3. Het betrokken raam is open of niet normaal gesloten geweest.
4. Daar niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat door het losdraaien van de schroefjes aan de achter plaat van de kaartenkast, de laden die gesloten zouden zijn geweest, zonder meer geopend konden worden, is het niet uitgesloten, dat de kaartenkast:
A. niet gesloten was;
B. de dader(s) een sleutel, die er op paste, heeft (hebben) gebruikt.
5. Duidelijk is, dat het alleen te doen was om de kaarten van het bevolkingsregister. Het bevestigt tevens, dat hij (zij) volkomen met de toestand ter plaatse bekend was (waren). Niet is uitgesloten, dat van "binnenuit" hulp is verleend of de daad door een ingewijde is gepleegd.
6. Ook moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid, dat de gehele inbraak gefingeerd kan zijn en de kaarten gewoon de deur uit zijn gedragen.
Van verschillende ambtenaren ter secretarie en van de drie bewakers is dan ook een dactyloscopisch signalement gemaakt. Bij het onderzoek kwam ook nog naar voren, dat een zekere Johannes Roeland Cornelis Hauwé, geboren op 6 april 1924, tot 16 juni 1943 als volontair ter secretarie van Sprang-Capelle had gewerkt en waarschijnlijk i.v.m. de Arbeitseinsatz was ondergedoken. Evenals het overige secretarie-personeel was hij volledig van de situatie in de archiefkluis op de hoogte. Op last van de commandant van de Marechaussee van het gewest Eindhoven, die met de kapitein-adjudant Lansberg eveneens aanwezig was, is de opsporing, aanhouding en voorgeleiding van J.R.C. Hauwé per telefonisch alarmeringssysteem verzocht. Ook zijn vader Jan Lambert Hauwé, assistent dienstgeleider bij de belastingen en wonende te Sprang-Capelle, werd gehoord. Die kon alleen zeggen, dat zijn zoon op 16 juni 1943 thuis kwam van het gemeentehuis en zei: "ik ga", zonder te zeggen waarheen hij ging. Met een koffer met wat kleding was hij vertrokken en sindsdien was niets meer van hem gehoord. Een onderzoek in de woning van Hauwé had geen resultaat. Maar wel was het duidelijk, dat er bij de politiemensen ernstige vermoedens bestonden, dat er hulp van "binnenuit" was verleend. Op last van de Sicherheitspolizei werden de drie bewakers op 7 juli 1943, ongeveer 11.00 uur, in vrijheid gesteld.
Het ingestelde politieonderzoek heeft geen resultaat gehad.
Wat was er in werkelijkheid gebeurd?
Na de afspraak tussen de burgemeester en André werden één of twee dagen vóór de nacht van de "inbraak" twee ijzeren tralies (3 cm dik) van het linker raam aan de achterkant van het gemeentehuis, door André in de kluis doorgezaagd. Daarbij werd van links naar rechts gezaagd, zodat het er op zou lijken, dat de "inbrekers" buiten hadden staan zagen van rechts naar links. In de nacht van de "inbraak" behoefde men dus alleen maar de ijzeren spijlen aan de buitenzijde van het raadhuis naar boven te buigen, waardoor men zo de kluis kon binnenstappen. De avond tevoren was er nl. ook voor gezorgd, dat het stalen raam (met ruiten) die bevestigd waren aan de binnenzijde van de kluis, niet afgesloten was. Er moest dan wel om gedacht worden in de inbraaknacht de ruit kapot te slaan, opdat men bij een onderzoek niet zou bemerken, dat men dat raam niet had afgesloten.
Er was ook voor gezorgd dat de bewakers zo ver mogelijk van de kluis verwijderd zaten, zodat zij een eventueel gerucht niet zouden horen. Met opzet was daartoe de deur van de secretariskamer, die toegang gaf tot de kluis, op slot gedaan.
In de bewuste nacht zouden André en een lid van zijn groep het karwei klaren. De tralies werden volgens plan naar boven gebogen, zij klommen naar binnen, de stalen kast werd geopend, het bevolkingsregister daaruit genomen en in zakken gedaan. Waarschijnlijk is er enig gerucht gemaakt, althans de bewakers hoorden iets en waar zij binnenshuis de kluis niet konden bereiken, gingen zij naar buiten en bemerkten de omgebogen tralies. Gelukkig waren de "inbrekers" juist uit het raam gesprongen, maar zij konden zich niet ver verwijderen, zodat André dekking moest zoeken en terecht kwam in een bosje brandnetels. Dit was nog niet het ergste, maar tot overmaat van ramp moest één der bewakers, die buiten was blijven kijken naar de verwrongen tralies, aan een heel natuurlijke behoefte voldoen en wendde hij zich daartoe in de richting van de brandnetels, waarop toen een milde regen neerdaalde en niet alleen op de brandnetels.
Deze bewaker was tot dat moment waarschijnlijk nog nooit zo dicht bij zijn dood geweest als toen, want André wist natuurlijk van zijn ware bedoeling niets af en dacht dat hij ontdekt was.Hij richtte zijn revolver reeds op de bewaker toen het neer plassende water (figuurlijk gesproken) hem de ogen opende. Dit redde de bewaker het leven.
Toch kon André nog niet weg, want de bewaker bleef op zijn post. Na ongeveer een klein uur ging de bewaker even naar de voorkant van het gemeentehuis. Toen greep André zijn kans om naar zijn fiets te gaan. Zijn maat, die de bevolkingskaarten in twee zakken meesleepte, zag zich genoodzaakt de zakken 's nachts in een veld met hoog opgroeiende rogge te verbergen en daar achter te laten. Eerst de volgende dag werden de zakken opgehaald.
Toen de volgende morgen de chef van de S.D., Majoor Küthe, persoonlijk een onderzoek kwam, instellen, was het voor de burgemeester ontzettend moeilijk de situatie te redden, toen bleek, dat het ruitje van het kluisraam niet kapot was. Doordat de bewakers zo spoedig ter plaatse waren, was er nl. geen gelegenheid meer geweest om dit volgens afspraak kapot te slaan. Het lag voor de hand dat de S.D. dacht, dat er vanuit het raadhuis medewerking was verleend.
Er kon echter verwezen worden naar de bevindingen van de Politiedeskundige N. van der Schatte- Olivier, dat bij niet zorgvuldige sluiting de ramen soms vanzelf open sprongen. Dat de deur van de secretariskamer, die toegang gaf tot de kluis, op slot was, werd verklaard door te zeggen dat dit steeds met opzet geschiedde, om wanneer eventuele indringers in het raadhuis zouden zijn gedrongen, het hun daardoor zo veel moeilijker zou zijn bij hun inbraakpogingen bij de kluis te komen.
Maar ..., de politiedeskundige liet, zich niet misleiden en fluisterde burgemeester Smit in het oor: "als er ooit nog eens zoiets gebeurt, laat men dan er voor zorg dragen, dat het ijzervijlsel aan de goede kant komt te liggen, want voor een inbraak van buitenaf lag het nu wel aan de verkeerde kant. Hij zette dat niet in zijn proces-verbaal!
Burgemeester Smit kreeg opdracht van de S.D. een nieuw bevolkingsregister samen te stellen en daartoe huis aan huis formulieren te zenden, waarop de inwoners hun personalia moesten invullen. Maar tegelijkertijd liet hij de mensen weten geen gegevens van mannen tussen 18 en 45 jaar te verstrekken. Zo liep alles nog goed af.
Het bevolkingsregister werd veilig opgeborgen in een klein pompstationnetje in de polder. Daar bleef het tot na de oorlog, in ongeschonden staat werd het na de bevrijding weer naar het gemeentehuis gebracht. Als merkwaardigheid zij nog vermeld, dat het teruggevonden werd, verpakt in de Nederlandse vlag en voorzien van een toepasselijk gedicht.
Eén der toenmalige beambten van de Ned. Heide Mij. (J. van der Laan>, die wel eens in het pompstationnetje moest zijn, had het ontdekt op een klein zoldertje van het pompstation en het aldus keurig verzorgd.
Bronnen: Aantekeningen van wijlen burgemeester A. Smit van Sprang-Capelle.
Processen verbaal van:
a. de wachtmeester-groepscommandant van de groep 1s-Grevelduin-Capelle der Marechaussee, W.A. Bossewinkei;
b. de Politiedeskundige N. van der Schatte-Olivier;
c. de wachtmeester-speurhondengeleider bij de Recherchecentrale M.A. van de Vijver.