Mythes Capelse veer ontzenuwd ? Een stelling die in het licht van de feiten geen stand kan houden.

In het Brabants Dagblad van zaterdag, 14 december 1991, trekt Joep Trommelen onder de kop: Mythes Kapelsche Veer ontzenuwd’, drie - zoals hij meent - opzienbarende nieuwe visies - uit de lezing van het boek van de Waalwijkse historicus drs. D.L. RoiteroFall Braun. De strijd om Kapelsche (de Duitse schrijfwijze is hier gevolgd) Veer 1944-1945*.
Allereerst doorbreekt het boek de mythe rond verzetsheld Jan de Rooij uit Sprang-Capelle, zo schrijft Joep Trommelen:
In de Langstraat nam men tot nu toe aan, dat De Rooij, door op 22 december 1944 uit het Land van Heusden en Altena aan de geallieerden door te geven dat de Duitsers aanvallende intenties hadden richting Antwerpen, voorkwam dat Midden- en West-Brabant opnieuw slagveld zouden worden. Een grote artilleriebeschieting zou deze aanval vervolgens voorkomen hebben.
In Roitero's boek staat echter, dat de militaire inlichtingendienst al op 11 december wist wat er aan de hand was. Omdat Student (de bevelhebber van de Duitse Legergroep H in Nederland, Kolonel- Generaal Student) pas als de eerste fase van het Ardennenoffensief een succes was aan mocht vallen, kan men concluderen, dat de aanvalondanks de informatie van De Rooij niet doorging. De Duitsers zouden toch niet zijn gekomen. Feit blijft, dat De Rooij zich vrijwillig meldde en zijn leven gaf toen de Duitsers in Dussen zijn zender in beslag namen en de familie, die de zender in huis hadden, gijzelden.
Tot zover Joep Trommelen.

Het boek Provinciestad in oorlogstijd van Jack Didden en Maarten Swarts, doet er nog een schepje bovenop.
In artikelen over Jan de Rooij wordt beweerd, dat het offensief (bedoeld wordt Fall Braun) niet is doorgegaan omdat hij de Duitse troepenconcentraties heeft doorgegeven aan de geallieerden. Vooral dat laatste bericht, op 22 december, zou de doorslag hebben gegeven. Dat is duidelijk onzin. Dat de boodschappen van Jan de Rooij (en Hans Hoekstra I) een rol hebben gespeeld staat vast. Zo meldt het logboek van het Britse Ie korps op 21 december: ... naar men zegt betrouwbare inlichtingen van burgers wijzen vandaag op een aanval door de Moffen in de richting van Antwerpen. Het zogenaamde beslissende bericht van 22 december daarentegen wordt opmerkelijk genoeg niet vermeld. Ik (Didden) ben geneigd te zeggen: uiteraard niet. Want dit bericht bevestigt alleen maar wat al eerder was onderkend.

 

Op pagina 240 valt te lezen: Ook het verhaal, dat telkens weer de kop opsteekt, van de Canadese artillerie op weg naar België, die bij Eindhoven nog net kan worden teruggeroepen is een fabeltje. De Canadezen waren niet op weg en hun artillerie wordt pas op 24 december verplaatst, naar Breda.
Gaarne wil ik (v. Pr.), met alle waardering voor de studies neergelegd in de boeken van zowel drs. Roitero als van Jack Didden, enkele opmerkingen maken t.a.v. de opvattingen van Joep Trommelen en Jack Didden.
Drs. Roitero schrijft (pag. 53) dat een lid van de Centrale Inlichtingendienst van de Binnenlandse Strijdkrachten tijdens een bezoek aan een Duits stafkwartier op 11 december te Almkerk, er bij toeval in zou slagen een operatieplan in te zien voor een aanval in de richting van Antwerpen. Onmiddellijk werd deze ontdekking aan de inlichtingendienst van het ie Canadese Leger gemeld. Het zou één van de eerste signalen zijn met betrekking tot de voorbereiding van een Duits offensief vanuit Noord-Nederland.

Let wel, het Van Rundstetoffensief in de Ardennen begon pas op 16 december. Van de plannen tot dat offensief wisten de Geallieerden op 11 december hoegenaamd niets. De plannen van de Duitsers m.b.t. het Ardennenoffensief waren met een strikte geheimhouding omgeven. Bovendien namen de Duitsers een reeks van maatregelen, die de geallieerden de indruk moesten geven, dat het Duitse Leger ten westen van de Rijn slag wilde leveren (Roitero, pag. 36). Het is duidelijk, dat een plan voor een aanval op Antwerpen vanuit Noord-Nederland, dat een ondersteuning moest zijn voor het Ardennenoffensief, op 11 december door de Geallieerden, die op dat moment nog niets wisten van dat komende Ardennenoffensief, nog niet als serieus kon worden beschouwd.
Roitero spreekt dan ook over één van de eerste signalen. Dat is iets anders, dan dat de Geallieerden al op 11 december wisten wat er aan de hand was, zoals Trommelen ten onrechte meent te mogen concluderen. Fall Braun kon eerst als serieus worden aangemerkt, toen na de aanvang van het Ardennenoffensief zowel door de groep Albrecht als de groep André Duitse troepenconcentraties tot 16.000 man in het Land van Heusden en Altena werden gemeld. De tweede fout, die Trommelen maakt, is dat hij schrijft, dat Student pas mocht aanvallen als de eerste fase van het Ardennenoffensief een succes was en dat daarom ondanks de berichten van Jan de Rooij, er geen Duitse aanval kwam. Maar dat schrijf Roitero niet. Die schrijft (pag. 57) Tot dat moment (de Duitse troepenconcentraties in het Land van Heusden en Altena, op Schouwen-Duivelend en Goeree-Overflakkee) was door het l ste Canadese leger steeds aangenomen dat een Duitse aanval vanuit bezet Nederland tegen het front van het lste Britse Legerkorps afhankelijk was gesteld van het offensief in de Ardennen en pas mocht worden ingezet indien dit offensief tot succes leidde.

Maar schrijft Roitero (Pag. 58) General Crerar (de geallieerde bevelvoerder) achtte het gezien de ontwikkelingen toch verstandiger deze vooronderstelling los te laten. Als gevolg van de aanzwellende berichtenstroom concludeerde de inlichtingendienst van het lste Canadese Leger op 21 december, dat de vijandelijke activiteiten er op gericht konden zijn om Antwerpen te heroveren. (Roitero, pag. 47). Dat is wat anders, dan dat de Geallieerden - volgens Joep Trommelen - op 11 december 1944 al wisten vat er aan de hand was. De aanzwellende berichtenstroom bracht hen op het goede spoor. Door Crerar werd nu (eind december 1944) als vaststaand aangenomen, dat het Duitse opperbevel vastberaden de intentie had, om dwars door Noord-Brabant op te rukken door middel van rivier- overschrijdende- en luchtlandingsoperaties, zelfs indien het grootschalig offensief in de Ardennen op een complete mislukking zou uitdraaien. Montgomery, op 30 december van dit gewijzigde standpunt in kennis gesteld, nam de situatie bijzonder serieus (Roitero, pag. 59). Allerlei maatregelen ter versterking van de verdediging werden door hem genomen.

Inmiddels had Student de aanval (Fall Braun), die aanvankelijk zou worden ingezet op 24 december, uitgesteld tot 27 december 1944 (Roitero, pag. 79/80). Waarom? Omdat zijn troepen nog niet klaar waren.
Niet dus, omdat het Ardennenoffensief van Von Rundstet toen min of meer vastgelopen zou zijn.
Als oorzaken noemt Roitero (pag. 79/80):
- de mogelijkheid van een verrassing, waarop Fall Braun was gebaseerd, was inmiddels afgenomen;
- de werkzaamheden aan de brug over het Noorderafwateringskanaal bij Hagoord moesten, als gevolg van de Geallieerde beschietingen in de nacht van 24 op 25 december, worden onderbroken;
- Dussen werd in die nacht zwaar beschoten;
- het beschieten van het Land van Heusden en Altena door de geallieerden zou in de volgende dagen voortgezet worden.

Al eerder dan 22 december 1944 had Jan de Rooij zijn berichten daarover doorgegeven.
Ad Schoorl, die beurtelings met Dick Flemming de berichten van Jan de Rooij opving, vertelde mij (v. Pr.) dezer dagen vanuit zijn woonplaats in Canada, dat hij nog steeds in het bezit is van het schrift, waarin hij de berichten van Jan de Rooij noteerde.
Daaruit blijkt, dat toen Ad Schoorl op 21 december 1944 dienst had, hij toen ook al zeer alarmerende berichten van Jan de Rooij doorkreeg, evenals op de dagen daarvoor. Ook die zijn alle aan de geallieerden doorgegeven. Op 22 december voegde Jan aan zijn steeds alarmerender berichten toe: Ik geloof dat ze één dezer dagen een tegenaanval gaan doen, dat ze de Maas oversteken. Dat bericht gaf de doorslag voor Jos van Wijlen (André) om achter de Canadese divisie aan te gaan, die op weg was naar België om te helpen het Ardennenoffensief van Von Rund3tet te weerstaan. André maakte achter Eindhoven contact met de Fieldsecurity, die hem hielp een Generaal te vinden, die zich door André liet overtuigen van de ernst van de door Jan de Rooij doorgeseinde informaties.
Het geallieerde opperbevel, terstond op de hoogte gesteld, zond vliegtuigen boven hot Land van Heusden en Altena ter verkenning. De toestand bleek inderdaad alarmerend. De Canadese divisie, die op weg was naar België, komt terug en moet posities innemen rond Breda en Tilburg.
Volgens Didden is dit onzin. De Canadese divisie zou - naar hij meent - van de Maas rechtstreeks verplaatst zijn naar de omgeving Breda en achter het Wilhelminakanaal om een eventuele aanval van de Duitsers te kunnen opvangen. Volgens Didden zouden de Canadezen op 24 december daar hun stellingen hebben betrokken. Het verhaal, dat de Canadese artillerie op weg naar België, bij Eindhoven nog net op tijd kan worden teruggeroepen, is volgens Didden een fabeltje Ieder, die Jos van Wijlen gekend heeft en persoonlijk heb ik (v. Pr.) hem goed gekend, weet, dat Jos van Wijlen geen man was van fabeltjes.Zijn wellicht de gegevens welke Didden heeft geraadpleegd niet geheel volledig? Het geallieerde opperbevel heeft wellicht de berichten van Jan de Rooij in handen gekregen. Het zond immers direct verkenningsvliegtuigen uit, die de berichten van Jan de Rooij bevestigden.
Het verhaal, dat de Canadese divisie van achter Eindhoven is teruggekeerd, blijkt geen onzin te zijn. Ad Schoorl heeft mij met nadruk verzekerd, dat hij de Canadese divisie heeft zien vertrekken en zien terugkomen en mij gemachtigd dit neer te schrijven. De Canadezen vertrokken op 21 december 1944 vanaf de Maas naar het zuiden. Na teruggehaald te zijn vanachter Eindhoven betrokken ze hun posities rond Breda om vandaar het Land van Altena onder vuur te nemen. Ook is mij bij onderzoek gebleken, dat bij Sprang-Capelse burgers ingekwartierde Canadezen op 21 december hun kwartier verlieten om aldaar vervangen te worden door Polen. * De berichten van Jan de Rooij gaven zeer nauwkeurig de posities van de Duitsers aan met vermelding van de coördinaten, aldus Dick Flemming. Wellicht zijn die berichten van Jan de Rooij naar de geallieerde artillerie gegaan. In de kerstnacht is immers door de geallieerde artillerie het Land van Altena beschoten op een wijze, die zijn weerga niet kent!
Is dit niet gebeurd op grond van de berichten van Jan de Rooij?
Piet van den Hoek schrijft daarover in zijn boek Biesbosch-crossings 1944-45, hoofdstuk 12: Canadees artilleriebombardement verijdelde Duits nevenoffensief.:
De dag voor de Kerstdagen werden Aaike (Arie van Driel) en Piet (van den Hoek) door Kees bezocht. Hij kwam vragen of zij de komende nacht - de Kerstnacht dus - wilden crossen. Daar hadden zij helemaal niet op gerekend. Zij hadden gedacht de kerstdagen gezellig thuis door te brengen in de familiekring.
Maar Kees zei, dat uitstel tot de volgende nacht niet mogelijk was; er waren belangrijke berichten binnengekomen, die moesten zo snel mogelijk door de Linie worden gebracht. Daar zij wel wisten, dat iedere Crossing belangrijk was voor de geallieerde oorlogvoering stemden zij toe.
Toen zij ongeveer op de helft van het nauw van Paulus waren, werden zij opgeschrikt door een hels kabaal. Het bleek artillerievuur te zijn uit het bevrijde zuiden. Even plotseling als de •verschijning van een meteoor aan de hemelkoepel was het artilleriebombardement begonnen in die •Kerstnacht van 1944. Uit honderden kanonnen •spatten de projectielen het duistere luchtruim in. Alles daverde, alles bonkte, schudde en sidderde. Het alles overtreffende oorlogsgeweld, waarmee de bijna serene stilte van de Kerstnacht aan stukken werd gescheurd, stoorde de mensen in de Langstraat in hun slaap. Wat zou er gaande zijn? fluisterden ze tegen elkaar of in zichzelf. •En velen peinsden: Nu gebeurt het, de Canadezen steken vannacht de Maas over. Ja, zo dacht men. •Haast niemand kon bevroeden, dat het juist de •vijand was, die gereed stond de geallieerde stellingen te overrompelen.
Aaike en Piet roeiden rustig verder. Eén ding hadden zij nu voor, de Duitsers zouden nu niet zo waakzaam zijn als anders. Zij wisten zonder oponthoud Drimmelen te bereiken. Daar aangekomen hoorden ze al gauw dat de Canadezen de Duitse stellingen bombardeerden in het Land van Heusden en Altena.
Ook in het Land van Heusden en Altena had de vloedgolf van verschrikking de mensen uit de slaap gerukt. Men was ontnuchterd, ontsteld, wantmen had gehoopt op wat rustiger dagen en nachten. En inderdaad, aan het Maasfront waren de activiteiten beperkt gebleven tot een enkele roffel uit een mitrailleur en de zwiepende knal van een geweer. Wel voerden de Duitsers de laatste dagen zwaar materiaal aan, maar dat dit moest dienen voor een op handen zijnde offensief, daar hadden de meesten geen weet van. Nee, velen rekenden op een betrekkelijk vredige Kerstmis. Maar nu! Het leek wel of de wereld verging. Verschrikt moesten de bewoners van Dussen, Hank, Nieuwendijk, Drongelen en andere plaatsen ijlings een schuilplaats zoeken tegen de granatenregen.
De Duitse stellingen werden gekraakt door het spervuur dat de geallieerden lanceerden vanuit de Langstraat. Kanonvuur, tanks en stormboten werden versplinterd en tot knoestig staal verbogen. De noordelijke Maasoever bij het Capelse Veer was één grote ziedende kolk van opspuitend vuur, zand en staal. Alles werd aan flarden geschoten. Soldaten werden weggemaaid. In het achterland brandden spookachtig de getroffen huizen en boerderijen. De Duitsers zagen in vertwijfeling en met ontzag hoe hun zorgvuldig voorbereide sprong over de Maas bij Keizersveer en Capelle in de richting Antwerpen werd verijdeld, dankzij het moedige werk van de verzetsstrijder Jan uit Sprang-Capelle.*

In de volgende dagen gingen de beschietingen door. Mensen uit Sprang-Capelle, die de beschietingen bewust hebben meegemaakt, vertelden mij, dat het oorverdovend was. Zij gebruikten ook de woorden: het leek of de wereld verging. De beschietingen waren zo zuiver gericht, en hebben zoveel schade aangericht, dat de Duitsers tot de slotsom moesten komen:Hier is spionage in het spel. Daarop is door hen verwoed gezocht naar de zender, die daar ook gevonden werd. Dat zou toch niet gebeurd zijn als die beschieting een niemendalletje was geweest!

Geen wonder, dat Student zijn aanval moest uitstellen tot 27 december en de aanval toen niet doorging!
Zeer merkwaardig is, dat zowel Roitero als Didden over deze beschieting en de gevolgen daarvan hoegenaamd niet schrijven. Slechts enkele zinnen wijden zij eraan. Roitero schrijft zelfs: dat de Kerstmis in alle rust verliep.
Het Ardennenoffensief van Von Rundstet verliep. Maar eerst op 26 januari 1945 was hij weer terug op zijn punt van uitgang. Daarom had de aanval op Antwerpen geen zin meer, schrijven Roitero en Didden en dus .... heeft Jan de Rooij niet voorkomen dat Brabant weer het toneel van de strijd werd, zo concluderen zij. Is zo'n conclusie gerechtvaardigd?
Wanneer de aanval vanuit Brabant op Antwerpen, gepland in de laatste dagen van december 1944, toen Von Rundstet vrijwel nog aan de Maas stond, nu eens wel had kunnen doorgaan, zou dat niet ertoe geleid kunnen hebben, dat Von Rundstet meer succes met zijn Ardennenoffensief zou hebben gehad? Het zou in elk geval een enorme belasting op de Geallieerden gelegd hebben.
Is het niet zo, dat de beschieting van de Duitsers in het Land van Altena in de Kerstnacht en volgende dagen, gevolg van de berichtgeving door Jan de Rooij, de Duitse stootkracht zodanig gekraakt heeft, dat daarom die aanval niet, in elk geval niet op de geplande tijd, in de laatste dagen van december 1944 kon doorgaan?
Dat lijkt noch door Roitero, noch door Didden onderzocht! Althans zij schrijven niets over de beschieting noch over de gevolgen van die beschieting voor de oorlogvoering.
Didden schrijft dat al op 23 december het mislukken van het Ardennenoffensief duidelijk wordt. (I) Dit is niet in overeenstemming met de feiten, zoals dr. de Jong die weergeeft. Op 2 3 december zaten de geallieerden nog lelijk in de tang. Eerst de 24e knapte het weer wat op, waardoor de Geallieerde luchtmacht weer kon worden ingezet.
Roitero schrijft, dat Student de aanval volgens Fall Braun op 24 december had bepaald en toen zijn bevelhebbers op die dag niet klaar waren de aanval heeft uitgesteld tot 27 december. En vervolgens vertelt Roitero, dat eind december 1944 de geallieerde bevelhebber General Crerar als vaststaand aannam dat de Duitsers dwars door Noord-Brabant wilden oprukken. De historici zijn het dus niet eens. Het heeft er niet alleen alle schijn van maar het mag wel een reële optie genoemd worden dat zo'n aanval dwars door Brabant op Antwerpen eind december 1944 Von Rundstet een stevige steun zou hebben gegeven. Maar de Geallieerde beschietingen in de nacht van 24 december hebben de Duitsers wel enorme schade toegebracht. Was hierdoor tijdige uitvoering van Fall Braun, een tijdige aanval op Antwerpen, misschien niet mogelijk? Roitero en Didden blijven volledig in gebreke hierover duidelijkheid te scheppen. Het is uiteraard gemakkelijk, maar wel erg simpel, te schrijven: omdat het Ardennenoffensief vastliep ging Fall Braun niet door. Was misschien het omgekeerde het geval?
Twee gevolgen van de berichtgeving van Jan de Rooij en van anderen, waardoor Fall Braun niet tijdig kon doorgaan, staan vast:
1. de geallieerde nauwkeurige beschieting van de Duitse troepen in het Land van Altena;
2. de versterking van de geallieerde verdediging in Brabant.
Daardoor heeft Jan de Rooij (met andere berichtgevers) Brabant gevrijwaard voor een nieuwe Duitse invasie. Die werd in de kiem gesmoord.
Evenals vele zaken in het leven der mensen en volken is ook de uitkomst van de krijg zo dikwijls afhankelijk gebleken van allerlei imponderabilia (bijkomstigheden). Ook hier.

In het Brabants Dagblad van 24 december 1994 geeft de journalist Rob Ruggenberg het verhaal van Didden over Jan de Rooij nog eens door. Didden zou de mythe achterhaald hebben. Maar het verhaal van Didden overtuigt niet. In genendele.
Toen het Verzetsmonument Jan de Rooij, een verzetsmonument van en voor de Langstraat, op 20 november 1954 door de Commissaris der Koningin in Noord-Brabant, Prof, dr. J.E. de Quay, werd onthuld, lieten H.M. de Koningin en Z.K.H. Prins Bernhard zich vertegenwoordigen door de chef van het Departement van het Militaire Huis van H.M. de Koningin. Ook waren daarbij aanwezig of vertegenwoordigd de ambassadeurs van Amerika, Canada, het Britse Rijk en Frankrijk, evenals Ministerpresident W. Drees. Tevens waren aanwezig de Territoriaal Bevelhebber Zuidwest, Luitenant-Kolonel P.W. van Duin, de Commandant van het Regiment Irene, Luitenant-Kolonel der Fuseliers B.F.M. Wijtenburg en Jhr. P.J. Sir, Kolonel b.d. Dat geldt ook voor de Nederlandse Minister van Defensie, en vele andere hoge Nederlandse burgerlijke- en militaire autoriteiten en mensen uit het verzet.
Zouden die alleen maar gekomen zijn op basis van een romantische versie (zoals Didden dit noemt) over Jan de Rooij? Dat gelooft toch niemand!
Men leze ook het Koninklijk Besluit van 20 januari 1953, no. 17, waarbij aan Jan de Rooij, postuum de Bronzen Leeuw is toegekend. Mede dankzij zijn berichten werd aldus een gevaarlijke aanval over de Bergse Maas in de kiem gesmoord’, is één van de overwegingen waarop de toekenning van deze hoge onderscheiding steunt
En laat men bedenken: Eer is teer.

Nog een slotopmerking aan het adres van Rob Ruggenberg. Hij schrijft dat Jan de Rooij achter een wagen gesleept is en dat dat praatje volgens Didden afkomstig is van de mensen uit Sprang. Een pertinente onwaarheid! Niemand in Sprang heeft dat ooit gehoord of beweerd. Wel is Jan de Rooij door de Duitsers gemarteld, maar hij heeft geen namen genoemd.

De tweede mythe, die Roitero - volgens Joep Trommelen - ontzenuwt, is die van de Eerste Poolse Pantserdivisie als een hardnekkige vechtmachine. In werkelijkheid waren de Polen een verzwakte eenheid, die in dit stadium van de oorlog bovendien een veel te lang gerekt front moest bewaken. Eerst bezetten de Polen een sector van 18 kilometer, later werd dat maar liefst 52 kilometer, aldus Joep Trommelen in het Brabants Dagblad.
Ja, dat laatste is waar, de Polen moesten 52 in plaats van 18 km Maasoever bewaken. Hoe dat kwam? Omdat de Canadese divisie, die ten zuiden van de Maas was gelegen, en aanvankelijk naar de Ardennen werd gedirigeerd, teruggekeerd, in de omgeving van Breda en Tilburg posities moest innemen. Met hetzelfde aantal mensen is de bewaking van zo'n lange Maasoever uiteraard een moeilijk te volbrengen zaak. Dat doet echter niets af aan de roep, die van hen uitging, dat zij een hardnekkige vechtmachine vormden. Wie de geschiedenis van de Eerste Poolse Tankdivisie nagaat, moet constateren, dat het Geallieerde opperbevel deze divisie op de moeilijkst te bevechten posities Inzette. De burgerij van Sprang-Capelle uit die dagen weet uit eigen waarneming hoe dapper de Polen zich in de strijd om het Capelse Veer gedragen hebben. Tegen de in hun mitrailleurnesten goed verschanste Duitsers moesten zij via het open veld oprukken. De Polen verloren bij het Capelse Veer ca. 350 man! Hoe durft men te suggereren, dat de Polen hier geen vechtmachine meer waren!
En dan de derde mythe, die volgens Joep Trommelen teloorging. Bij de laatste gevechten om het Capelse Veer trokken de Duitsers zich na een gevecht van vijf dagen, zonder echt verslagen te zijn, over de Bergse Maas terug. K. Jamar schrijft hierover in zijn boek: Withthe tanks of thelstPolishArmoured Dl Vision: In de nacht van 29 op 30 januari 1945 kwamen er meer tanks het eiland (tussen Bergse Maas en Oude Maasje) binnenrollen en de stapel gebruikte granaathulzen nam toe. In de avond van de 30e vielen de Argylls opnieuw aan, tezamen met het Lincoln en Welland Regiment en de tanks van het South Alberta Regiment. De strijd duurde de hele nacht. Ze veroverden de schuilplaatsen één voor één, machinegeweer na machinegeweer werd uitgeschakeld; ze moesten de koppige Duitse parachutisten, die tot hun laatste kogel vochten, uit hun diepe vluchtgaten slepen. Tegen de ochtend werd het eiland veroverd.
Er werden 69 gevangenen gemaakt en er werden 145 gesneuvelde Duitsers geteld. Het aantal gewonden dat naar de andere oever van de Bergse Maas werd overgebracht werd op 69 geschat.
Dit spreekt voor zichzelf. Van beide zijden is er heldhaftig gestreden. Maar de Duitsers waren verslagen. Het bruggenhoofd was opgeruimd.

Mijn conclusie: het verhaal over de opzienbarende nieuwe visies houdt geen steek. Jan de Rooij (met anderen) blijft de man, die door zijn tijdige berichtgeving heeft bewerkstelligd, dat een hernieuwde Duitse invasie van Noord-Brabant in de kiem kon worden gesmoord.