CAPELSE VEER (III)

Oorlogsherinneringen van een Poolse veteraan Czeslaw Czubaj

Czeslaw CzubajOp ons verzoek heeft de schrijver, die diende bij de 1e Poolse Pantserdivisie en van omstreeks Kerstmis 1944 tot begin april 1945 zelf actief deelnam aan de gevechten om de Duitse bruggenhoofden bij het Capelse Veer, zijn belevenissen gedurende die periode voor onze lezers in het hieronder volgende artikel samengevat. Czeslaw Czubaj is geboren op 9 juli 1920 in Jaworze in Polen, waar hij nu weer woont. Na de lagere school volgde hij de Highschool (wij zouden zeggen het V.W.O.) in Biesko, maar toen zijn ouders in 1934 verhuisden naar Cieszyn, stapte hij over naar de Highschool aldaar, waar hij in 1938 het diploma verwierf. Op de Highschool in Biesko sloot hij vriendschap met Wt. Ktaptocz en op die in Cieszyn met St. Grudniewicz. Met beiden had hij een sterke binding, zoals ook uit zijn verhaal blijkt. Alle drie gingen zij de opleiding tot officier volgen aan het Militaire College in Cieszyn. Toen in september 1939 de Duitse troepen Polen binnen vielen, namen zij deel aan de oorlog, maar in verschillende eenheden. Toen de Poolse legers moesten terugtrekken en uitwijken naar het buitenland werden zij in 1939 geïnterneerd, de schrijver zelf in Roemenië en zijn beide vrienden in Hongarije. Ieder afzonderlijk en op zijn eigen manier ontsnapten zij door Joegoslavië naar Frankrijk, de schrijver per boot vanuit Athene in Griekenland.

In Frankrijk vochten zij in 1940 opnieuw tegen de Duitsers, zij het in twee verschillende Poolse Infanterie Divisies onder Frans opperbevel: Ktaptocz in de 1e , Grudniewicz en Czubaj in de 2e . Na de wapenstilstand tussen Frankrijk en Duitsland op 18 juni 1940 slaagden zij er in het zuidelijke en toen nog onbezette deel van Frankrijk te bereiken. Van hieruit kwamen zij - uiteraard langs illegale weg - na velerlei omzwervingen door Portugal en Spanje via Gibraltar naar hun einddoel: Engeland. Czubaj arriveerde daar in februari 1941, Ktaptocz tegen het einde van datzelfde jaar, terwijl Grudniewicz pas in 1943 in Engeland aankwam. Hij had meer dan twee jaar in een Spaans concentratiekamp doorgebracht. Alle drie namen zij dienst bij de in het Verenigde Koninkrijk opgerichte 1e Poolse Pantserdivisie, waar zij in drie verschillende eenheden terechtkwamen. Op 10 oktober 1943 kreeg Czubaj zijn benoeming tot 2e luitenant. Daarna namen de drie vrienden met de 1e Poolse Pantserdivisie vanaf 27 juli 1944 deel aan de strijd op het Europese vasteland. Op 9 september 1944 werd Czubaj bij acties gewond en verpleegd in Engeland, waarna hij zich op 18 december 1944 weer bij zijn eenheid voegde om verder deel te nemen aan de strijd in Nederland en Duitsland. Helaas was intussen voor Ktaptocz op 14 november 1944 bij de strijd om Den Hout (N-Br.) het einde van zijn korte leven gekomen. De moed, de opofferingen en vaderlandsliefde van de drie vrienden werden bekroond met diverse Poolse en Britse onderscheidingen. De strijd in Nederland, met name bij het Capelse Veer en zijn ervaringen daarbij, beschrijft Czubaj hierna

De Redactie In het najaar van 1944 kwam het Britse bevrijdingsleger, waarin ook de ‘1e Polish Armoured Division’ (1e Poolse Pantserdivisie) opgenomen was, in Noord-Brabant tot stilstand. De rivier de Maas vormde de barrière die de bevrijders scheidde van het nog bezette deel van Nederland. Omstreeks Kerstmis kwam ik in Sprang-Capelle om onderdak te zoeken voor de soldaten van het 9e Bataljon Infanterie ‘The Flanders’ (Het 9e Bataljon Infanterie had in Vlaanderen gevochten en werd uit dien hoofde ‘the Flanders’ (De Vlamingen) genoemd) dat de Schotten van de ‘51e Highland Division’ (de 51e Divisie Schotse Hooglanders) af moest lossen. In alle huizen die we bezochten werden we hartelijk verwelkomd en, voor zover de oorlogsomstandigheden dat toelieten, gastvrij onthaald. Toen we de plaats van de Schotten ingenomen hadden, ontdekte het Poolse hoofdkwartier dat er bij het Capelse Veer, op het eiland gevormd door de brede en diepe Bergse Maas aan de noordkant en het smallere en minder diepe Oude Maasje aan de zuidkant, nog een onbekend aantal Duitsers zat. Verder was het opvallend dat de vijandelijke activiteit intensiever werd toen het Ardennenoffensief van Von Rundstatt (in de nacht van 27 op 28 december) tot staan kwam. Het was niet onwaarschijnlijk dat er, nadat de Geallieerden de slag in de Ardennen gewonnen hadden, vijandelijke troepen naar het Capelse Veer gedirigeerd zouden worden, want dat was toen het enige Duitse bruggenhoofd op de zuidelijke oever van de Bergse Maas. Om er achter te komen waar de Duitsers zich precies bevonden en wat voor verdedigingswerken zij hadden, besloot kolonel Fr. Skibinski, commandant van ‘3rd Polish Infantry Brigade’ (de 3e Poolse Infanteriebrigade), zo spoedig mogelijk een verkenningspatrouille naar het eiland te sturen. Op 29 december werd ik hiervoor aangewezen. Ik heb toen 12 soldaten uitgekozen van de 4e compagnie, waarvan ik plaatsvervangend commandant was. Na al de gebruikelijke voorbereidingen heb ik de beschikbare luchtfoto's van het eiland bestudeerd. En 's avonds laat vertrokken we, vanwege de sneeuw in witte camouflagekleding gestoken, naar de plaats bij Waspik waar we het Oude Maasje over zouden steken. Omstreeks middernacht gingen we op twee pontons naar de overkant, daarbij geholpen door enkele Poolse geniesoldaten en een flink aantal Nederlandse burgers, waarschijnlijk leden van de plaatselijke ondergrondse. Beschermd door de mistige nacht, bewogen we ons voorzichtig voorwaarts naar het oostelijk deel van het eiland, in de richting van de bunkers in de dijk van de Bergse Maas. Toen we al sluipend tot op ongeveer 150 m. van de dijk gekomen waren, kwamen we onder hevig mitrailleurvuur, dat niet alleen uit de bunkers voor ons kwam maar ook ergens van rechts, van een stelling die niet eerder vanuit de lucht opgemerkt was. Onder zo'n zwaar kruisvuur was het onmogelijk verder te gaan. Met vier gewonden bij ons moesten we kruipend op handen en voeten terugtrekken. Om ongeveer vier uur 's ochtends waren we terug op het oversteekpunt in Waspik. De gewonden werden naar het ziekenhuis gebracht en de overigen gingen naar hun kwartier in Sprang-Capelle. Ik besefte toen niet dat de burgers bij de oversteekplaats veel zwaardere verliezen geleden hadden als gevolg van Duits artillerie- en mortiervuur. Dat hoorde ik pas later van de commandant van de geallieerde troepen in Sprang-Capelle, majoor Marian Kochanowski, mijn vroegere chef in Schotland. Om ongeveer vijf uur kwam ik doodmoe terug op mijn inkwartieringsadres. Ik kon nog net mijn schoenen en mijn battle dress uitkrijgen, liet me op mijn bed vallen en sliep als een blok.

Poolse officierstrio Cz. CzubajIk was toen ondergebracht bij de familie M.C. Rijken, Raadhuisstraat 112. Om 7 uur werd ik uit een diepe slaap gehaald door een ordonnans van ons hoofdkwartier met het verzoek een volledig verslag uit te komen brengen over de toestand bij het Capelse Veer. (Er was natuurlijk al eerder een radiobericht doorgegeven). Terwijl ik de slaap en vermoeidheid nog uit mijn ogen stond te wrijven, zag ik met verbazing dat al mijn vuile en met bloed besmeurde kleren en ook mijn modderige schoenen zo schoon waren alsof ze net uit de winkel kwamen. Dat was het werk van de hartelijke mevrouw M.C. Rijken, haar drie kinderen Mien, Ina en Henri, en hun sympathieke tante, mevrouw M.A. Verhoeven, in de familiekring beter bekend als ‘tante Annie’. Na de operationele situatie bestudeerd te hebben, besloot het hoofdkwartier van onze brigade de Duitse stellingen de volgende nacht al aan te vallen en zo mogelijk te veroveren. De aanvalsgroep die hiervoor gevormd werd, kwam weer uit het 9e bataljon. Deze groep bestond uit twee compagnieën, nl. de 3e en de 4e compagnie onder bevel van kapitein Drozdzak, ondersteund door Cromwell tanks, vlammenwerpers op de carriers en een geniepeloton. Bovendien werd de aanval voorafgegaan door artillerie- en mortiervuur. De operatie begon praktisch op Oudejaarsavond. Onze 4e compagnie volgde eerst dezelfde weg als de vorige nacht, maar werd later in tweeën gesplitst. Ik stormde met mijn gedeelte bijna recht vooruit, terwijl de andere groep de vijand meer van opzij naderde. De 3e compagnie vertrok van een nieuwe oversteekplaats in Sprang-Capelle, vrijwel pal tegenover de pas ontdekte mitrailleurspost; deze flankaanval verliep aanvankelijk succesvol en de Duitse bunker aan het Oude Maasje werd met vlammenwerpers uitgerookt. Maar later konden de carriers in het natte terrein niet verder en bleven alleen de mitrailleurs nog in actie. Toen al onze troepen heel dicht bij de vijandelijke posities waren, misschien nog dichter er bij dan de vorige nacht, barstte een geweldig zwaar vijandelijk artillerievuur los. Dit veroorzaakte grote verliezen onder onze manschappen (en vermoedelijk ook aan de Duitse kant), zodat onze brigadecommandant bij het aanbreken van de dag bevel gaf de troepen terug te trekken. Ik was toen ondergebracht bij de familie M.C. Rijken, Raadhuisstraat 112. Om 7 uur werd ik uit een diepe slaap gehaald door een ordonnans van ons hoofdkwartier met het verzoek een volledig verslag uit te komen brengen over de toestand bij het Capelse Veer. (Er was natuurlijk al eerder een radiobericht doorgegeven). Terwijl ik de slaap en vermoeidheid nog uit mijn ogen stond te wrijven, zag ik met verbazing dat al mijn vuile en met bloed besmeurde kleren en ook mijn modderige schoenen zo schoon waren alsof ze net uit de winkel kwamen. Dat was het werk van de hartelijke mevrouw M.C. Rijken, haar drie kinderen Mien, Ina en Henri, en hun sympathieke tante, mevrouw M.A. Verhoeven, in de familiekring beter bekend als ‘tante Annie’. Na de operationele situatie bestudeerd te hebben, besloot het hoofdkwartier van onze brigade de Duitse stellingen de volgende nacht al aan te vallen en zo mogelijk te veroveren. De aanvalsgroep die hiervoor gevormd werd, kwam weer uit het 9e bataljon. Deze groep bestond uit twee compagnieën, nl. de 3e en de 4e compagnie onder bevel van kapitein Drozdzak, ondersteund door Cromwell tanks, vlammenwerpers op de carriers en een geniepeloton. Bovendien werd de aanval voorafgegaan door artillerie- en mortiervuur. De operatie begon praktisch op Oudejaarsavond. Onze 4e compagnie volgde eerst dezelfde weg als de vorige nacht, maar werd later in tweeën gesplitst. Ik stormde met mijn gedeelte bijna recht vooruit, terwijl de andere groep de vijand meer van opzij naderde. De 3e compagnie vertrok van een nieuwe oversteekplaats in Sprang-Capelle, vrijwel pal tegenover de pas ontdekte mitrailleurspost; deze flankaanval verliep aanvankelijk succesvol en de Duitse bunker aan het Oude Maasje werd met vlammenwerpers uitgerookt. Maar later konden de carriers in het natte terrein niet verder en bleven alleen de mitrailleurs nog in actie. Toen al onze troepen heel dicht bij de vijandelijke posities waren, misschien nog dichter er bij dan de vorige nacht, barstte een geweldig zwaar vijandelijk artillerievuur los. Dit veroorzaakte grote verliezen onder onze manschappen (en vermoedelijk ook aan de Duitse kant), zodat onze brigadecommandant bij het aanbreken van de dag bevel gaf de troepen terug te trekken.

Poolse frontlijn langs de MaasAan onze kant telden wij 11 doden en 38 gewonden, van wie de meesten er zeer ernstig aan toe waren. Van Duitsers die in de eerste fase van de aanval gevangen genomen waren, vernam ons hoofdkwartier dat het bruggenhoofd bij het Capelse Veer pas de laatste paar dagen versterkt was met parachutisten van de 6e Duitse Divisie die helemaal niet bij het Ardennenoffensief betrokken waren geweest. Zo eindigde voor mij het jaar 1944 en begon het laatste oorlogsjaar. Mijn beide vrienden uit de compagnie, de tweede luitenants K. Potiszil en L. Szyrkowski, en ikzelf brachten op Raadhuisstraat 112 een aangename en vredige Nieuwjaarsdag door, die slechts een paar keer verstoord werd door het gebrom van V-1's (‘de blinde rommel’, zoals Pij ze altijd noemden).

Nog geen week later besloot het brigadehoofdkwartier opnieuw te proberen het Duitse bruggenhoofd aan het front van de 1e PoolseWt. Ktaptocz W.Gajowski en K.Kiszewski Pantserdivisie op te ruimen. De actie zou in de nacht van 6 op 7 januari uitgevoerd worden met een nog grotere troepenmacht dan de eerste keer, bestaande uit drie compagnieën infanterie; nl. twee compagnieën van ‘The Flanders’(de 1e en de 2e ditmaal) en één van de Schotse Hooglanders. De aanval werd voorafgegaan door geconcentreerd vuur van zeven artillerieregimenten, waaronder vier Canadese, en van een groot aantal één- en meerloopse mortieren. Helaas, zoals Fr. Skibinski, nu een Polen woonachtige generaal, in zijn boek ‘The First Armoured’ schrijft: ‘Zelfs deze beschieting had geen effect op de versterkingen en op de dapperheid van de parachutisten.’ Onze gedecimeerde 4e compagnie nam geen deel aan deze actie. Wel raakte echter mijn heel goede vriend van de vooroorlogse officiersschool in Cieszyn, tweede luitenant St. Grudniewicz, van de Schotse Hooglanders, gewond. Hij werd naar een ziekenhuis in Brugge gebracht; het lukte hem net voor het voorjaarsoffensief in Duitsland terug te komen. In de 1e Poolse Pantserdivisie zaten we als drie vrienden van dezelfde leeftijd en van dezelfde militaire academie in Cieszyn, maar we behoorden tot verschillende eenheden. Helaas is onze derde man, tweede luitenant Wt. Gtaptocz op 4 november 1944 gesneuveld toen zijn eenheid het dorp Den Hout bevrijdde. Wtadek, zoals we hem noemden, en twee soldaten van het 10e regiment van ‘The Drajoons’ werden voorlopig begraven op de plaatselijke begraafplaats, waar ik in februari 1945 de hiernaast afgebeelde foto genomen heb. Lang heb ik niet geweten waar het definitieve graf van Wtadek was, maar het toeval wilde dat mijn vriend R. Elshout uit Nieuwkuijk het ontdekte. Van hem heb ik een aantal foto's van de Poolse graven op de begraafplaats in Oosterhout gekregen. Ook bij mijn kennismaking met de heer Elshout speelde het toeval een rol. Toen ik enige jaren geleden een internationale tentoonstelling van machines in Poznan in Polen bezocht, kwam ik tot mijn grote verrassing een Nederlandse stand tegen met machines voor de schoenmakerij uit .... Sprang-Capelle. Hoewel mijn branche de textiel is, ging ik toch naar binnen en zo maakte ik kennis met de heer H. van Oversteeg van een firma op het Oosteind 64. Via hem kwamen mijn vragen over het graf van Wtadek bij de heer Elshout terecht.

M. Williams no.108521We keren terug naar het front. Daar zat in het begin van januari 1945 de 1e Poolse Pantserdivisie nog steeds met heel sterke vijandelijke posities aan de Bergse Maas tegenover zich. Generaal St. Maczek gaf het niet op. Hij zette nu de tijdelijk onder hem geplaatste Britse commando's van 47 Royal Marine Commando in tegen de Duitse para's. Deze actie werd onder de codenaam ‘Horse’ gepland voor de nacht van 13 op 14 januari. Vier compagnieën vielen aan vanaf de oversteekplaatsen aan het Oude Maasje, min of meer langs dezelfde route als de Polen. Eén compagnie voer in bootjes de Maas af met de bedoeling de Duitsers in de rug aan te vallen. Het Poolse hoofdkwartier had mij aangewezen als gids voor de troepen die over land gingen. Na een hevig ondersteunend trommelvuur en onder dekking van de duisternis leidde ik de stafeenheid naar de posities op het noordelijk deel van het eiland. Nadat ik de strategische situatie daar uitgelegd had, stuurde de commandant van 47 RMC mij terug naar Sprang-Capelle, waar ik om ongeveer 3 uur 's ochtends aankwam. Voortdurend hoorde je het fluiten van kogels en het ontploffen van artillerie- en handgranaten. Helaas hadden de veelvuldige aanvallen van de dappere commando's geen succes en leden zij bloedige verliezen. Van de compagnie die de rivier afgevaren was, kwamen maar twee man terug. Een Poolse observatiepost op de Maas

De Duitse stelling werd tenslotte veroverd in een gevecht dat duurde van 26 tot 31 januari. Deze actie, die de codenaam ‘Elephant’ (Olifant) droeg, is door generaal Fr. Skibinski in zijn eerder genoemde boek beschreven. Ik citeer: ‘Dat vervloekte bruggenhoofd werd veertien dagen later veroverd (d.w.z. 14 dagen na de operatie ‘Horse’) in een vijf dagen en nachten durende aanval van de hele 10e Canadese Brigade, die uit vier bataljons infanterie bestond met amfibische Buffalo tanks en vlammenwerpers en met enorme steun van de artillerie en ook van vliegtuigen. Volgens het rapport van de brigadecommandant troffen de Canadezen

120 lijken aan en namen zij 30 man krijgsgevangen. De Duitse parachutisten vochten zich letterlijk dood.’ Het 9e Poolse Bataljon bleef tijdens deze actie als een soort achterhoede bij de dijken van het Oude Maasje en steunde samen met een aantal tanks de moedige Canadezen met direct vuur.Het bataljon leed daarbij enige verliezen als gevolg van Duits mortier- en artillerievuur.Na de moeizaam bevochten geallieerde overwinning namen de Poolse strijdkrachten de wacht bij het Potiszil L. Szynkowski Capelse Veer weer over. De aard van onze frontdienst varieerde toen. Nu eens liepen we patrouille langs de dijken van de Bergse Maas, dan weer waren we een paar dagen in Sprang-Capelle of in Breda, waar het hoofdkwartier van onze divisie gevestigd was en dat we min of meer als een ‘Poolse stad’ beschouwden.

De gevechten bij het Capelse Veer en de vijftien weken patrouilledienst over een bijna 50 km. lang front dat zich uitstrekte van Raamsdonksveer tot Lithoijen aan de Maas, kostten onze divisie zware verliezen. Voor zover mij bekend waren er 180 doden, 441 gewonden en 30 vermisten.

In die winter raakte ik bevriend met de familie H. Kerst van Nieuwevaart 16a, doordat enkele officieren van ons brigadehoofdkwartier bij hen ingekwartierd waren. We gingen er 's avonds vaak koffie drinken en zingen bij de piano. In deze kring kreeg ik de bijnaam ‘Bolek’. Dat kwam doordat mijn vriend K. Potiszil ‘Lolek’ genoemd werd. Hij heette Karol, waarvan de koosnaam Karolek gevormd wordt, en dat werd afgekort tot Lolek. Mijn Slavische voornaam Czeslaw was onbekend en er hoorde geen verkleinwoord bij. Dus werd het Bolek, dat zo mooi rijmde op Lolek.

Na een winter in een vriendelijk en gastvrij land te midden van hartelijke mensen begon op 8 april 1945 onze laatste campagne, die op Duitse Mtynozbodem eindigde. Er waren hevige gevechten bij het Kostenkanaal in Duitsland, waar ik licht gewond raakte. Daarna ging het (door het dal) naar de rivier de Leda en verder via de steden Leer en Hesel in de richting van Wilhelmshaven. Op 4 mei bevond ik mij met een voorpost van onze 4e Compagnie en enige tanks van het 2e Regiment even ten noorden van het dorpje Astederfeld, dat onze basis moest worden voor de komende aanval op het bos van Neuenburg en de stad zelf, de buitenste verdedigingsgordel van Wilhelmshaven. 's Avonds ontvingen we het bericht dat er m.i.v. de volgende morgen een staakt-het-vuren verwacht werd. We waren allemaal dolgelukkig, hoewel we ons nog ver van ons vaderland bevonden. Helaas zouden we niet allemaal de zon weer op zien komen. Diezelfde nacht vonden door Duitse artillerievuur nog een paar soldaten van ‘The Flanders’ de dood op vreemde bodem in de strijd voor een vrij Polen. 's Morgens precies om 8 uur lieten we een herinneringsfoto van ons nemen staande naast een antitankkanon, hetzelfde dat een paar weken eerder bij de familie Kerst in de tuin gestaan had. Zo eindigde voor mij de Tweede Wereldoorlog.

Op 6 mei 1945, 283 dagen na de landing op het strand van Normandië en na een lange tocht door Frankrijk, België, Nederland en Duitsland, bereikte de 1e Poolse Pantserdivisie onder bevel van generaal St. Maczek opnieuw de zee, de Noordzee deze keer, en de stad Wilhelmshaven, de wieg van de Duitse zeestrijdkrachten. De lezer moet hierbij bedenken dat de Tweede Wereldoorlog op 1 september 1939 om 4.45 uur 's morgens begonnen was met de schoten die het Duitse pantserschip ‘Schleswig-Holstein’ afvuurde op het Poolse garnizoen van Wester platte in de Vrije Stad en Haven Gdansk aan de Oostzee.

Bibliografie: 1. Fr. Skibinski - ‘The First Armoured’ (1959, Polen) 2. Sprang-Capelle Wereldoorlog II 1940-1945 (1985) 3. Polish Magazine ‘Veteran’ no. 782 (November 1986, USA)