De raadkamer
Evenals in de eeuwen daarvoor en tijdens de Franse tijd het geval was, werd er ook na 1813 voor vergaderingen van het dorpsbestuur en na 1851 voor die van de gemeenteraad van Capelle, voor huwelijksvoltrekkingen en voor de secretarie, een kamer in een particulier huis gehuurd. In 1814 was dat een kamer in het huis van Anna Borgmans, weduwe van Corn. Quirijns. Zij ontving daarvoor f. 30,-- per jaar.
Burgemeester was notaris Roeland Middelkoop sr., die van 1810-1813 reeds maire was geweest en tot 1843 burgemeester van Capelle zou blijven. Van 1813-1815 was Johan Frederik Willem Pfannebecker secretaris. De burgemeester declareerde wegens gedane betalingen voor de verstrekking van vuur en licht t.b.v. genoemde kamer f. 40,-- per jaar en dat tot en met 1843.
Met ingang van 1819 werd voor genoemde doeleinden een kamer gehuurd van Adriaan Boeser. Dat bleef het geval tot en met 1832. In 1833 was A. Hagoort bereid voor één jaar een kamer te verhuren. De huurprijs werd toen verhoogd van f. 30,-- tot f. 35,-- 's jaars.
Vervolgens verhuurde wed. Lammert Smits van 18341841 een kamer aan het plaatselijk bestuur, eveneens voor f. 35,-- 's jaars. Nadat in 1842 mevr. A.A. Gelpke-Smits uitsluitend voor dat jaar een kamer aan het dorpsbestuur van Capelle verhuurde, stond met ingang van 1843 Ary Huysman, wethouder van Capelle, voor een reeks van jaren, een raadkamer aan het plaatselijk bestuur van Capelle in huur af.
In de raadsvergadering van 17 januari 1876 moest burgemeester J. van den Hoek, de raad evenwel mededelen, dat burgemeester en wethouders er niet in geslaagd waren wederom met Ary Huysman een huurovereenkomst met betrekking tot de raadkamer aan te gaan, daar Ary Huysman het gebouw had verkocht en de nieuwe eigenaar niet bereid was het vertrek voor de raadsvergaderingen en andere doeleinden af te staan. Derhalve zou naar een andere raadkamer moeten worden uitgezien. Nu was er in de raad al meer gesproken over de bouw van een raadhuis. Daarom stelde de voorzitter de raad voor een commissie in te stellen om uit te zien naar een geschikt terrein voor het bouwen van een nieuw raadhuis alsmede naar een kamer voor kortere of langere tijd "voor de raadsvergaderingen, de berging van het archief als anderszins". Tot leden van de commissie werden benoemd de raadsleden D.M. de Bruyn, M. Heymans en J. de Roon. Al zeer spoedig, in de raadsvergadering van 26 januari 1876, bracht de commissie bij monde van D.M. de Bruyn rapport uit. Voorshands was er voor nieuwbouw niet de hand te leggen op een geschikt terrein. Maar J. van Alphen, koopman en broodbakker alhier, heeft aangeboden twee vertrekken in zijn woonhuis te verhuren, die gebruikt kunnen worden als raadkamer, trouwkamer etc., en dat voor f. 35,-- per jaar. De raad machtigde Burgemeester en Wethouders daarop die vertrekken voor 2 of 4 jaar te huren "op zodanige voorwaarden als hun in het belang der gemeente zullen voorkomen". Het huis van Van Alphen was gelegen aan de Keistraat (thans Hoofdstraat) en was toen gesitueerd naast het terrein waarop later het raadhuis zou verrijzen. Voorlopig was er weer huisvesting voor de raad. Maar er wordt toch gedacht aan nieuwbouw.

Een nieuw raadhuis
In de raadsvergadering van 9 november 1877 ?????? maakte het raadslid, notaris Roeland Middelkoop Jr., de Raad er opmerkzaam op, dat op de avond van die dag definitief zou worden geveild de tuin van mevr. Anna Adriana Smits, weduwe van J.F. Gelpke, woonachtig te Waspik. Steeds wanneer er sprake was van de bouw van een raadhuis, werd die tuin reeds als meest geschikte plaats genoemd. De heer Middelkoop gaf dan ook in overweging tot aankoop over te gaan. Daarop besloot de raad de burgemeester te machtigen die grond, gelegen aan de Keistraat (thans de Hoofdstraat), kadastraal bekend sectie H nr. 8 en 9, groot 0.09.59 ha, voor maximaal f. 1.700,-- te kopen. De burgemeester kocht die avond genoemde grond dan ook voor f. 1.700,--, vermeerderd met de kosten van aankoop en overschrijving. Reeds op 22 mei 1877 ?????? keurden Gedeputeerde Staten het besluit van de raad goed. Na korte tijd werd aan architect J.C. Huijzers te Oosterhout opgedragen bestek en tekeningen, alsmede een begroting der kosten van een te bouwen raadhuis op te maken. Al spoedig kwam hij met een ontwerp. Beneden komen een archiefkamer, het woongedeelte van de veldwachter, bestaande uit een woonvertrek, een slaapkamer, een gang, een bergplaats, een keldertje, en een privaat, vervolgens een provoost (gevangenis), groot 2,5 m x 2 m, en een berging voor de brandspuit (5,5 m x 9.90 m). Twee buitentrappen met bordes leiden naar de hoofddeur op de eerste verdieping.
Op de eerste verdieping komen een voorportaal (3 m x 3,40 m), de raadzaal (9,10 m x 5.40 ), een kamer voor de burgemeester (5,50 m x 3 m), de secretarie (5,15 m x 4,75 m) en een kamer voor de archieven (4,75 m x 4,70 m). Daarboven komen nog een zolder (15,40 x 9 m), en een torentje op het dak. Toen burgemeester en wethouders hiermee akkoord gingen en op 28 augustus 1878 besloten deze stukken ter goedkeuring aan de raad over te leggen verleende de raad reeds op 2 september 1878 zonder hoofdelijke stemming zijn fiat en werden burgemeester en wethouders gemachtigd tot openbare aanbesteding over te gaan. Dat geschiedde op 21 september 1878, des middags 12 uur, in de raadkamer. Zeven inschrijvingen waren ingekomen. De hoogste inschrijving beliep f. 18.899,--. De laagste inschrijver was Hendrik van Gool, aannemer te Almkerk voor de som van f. 14.866,--. Zijn medestanders waren Hendrik Ver- zijl, wagenmaker te Woudrichem en Bastiaan Koekkoek, wagenmaker te Emmickhoven, die zich verbonden de verbintenis van aannemer H. van Gool op eerste aanzegging na te komen, ook in geval van diens overlijden. Burgemeester en wethouders stelden nog dezelfde dag de raad voor de bouw te gunnen aan de laagste inschrijver, H. van Gool te Almkerk voor f. 14.866,-- en in de avond van 26 september 1877 ???????? ging de raad hiermee akkoord.
Aangezien 2 timmerlieden uit de gemeente eveneens naar het werk gedongen hadden, stelde de voorzitter voor één hunner te kiezen tot dagelijks opzichter. Daar beiden wat ijver en bekwaamheid betreft, gelijk stonden, werd tussen beiden geloot. Door het lot werd als dagelijks opzichter aangewezen W.A. de Jong, timmerman, te Capelle. Zijn traktement werd bepaald op f. 200,--. W.A. de Jong, in de raadsvergadering verschenen, aanvaardde deze betrekking.

Wijzigingen in het gemeentebestuur tijdens de bouw van het raadhuis
Inmiddels was aan burgemeester J. van den Hoek op zijn verzoek om gezondheidsredenen en veranderingen in zijn huiselijke omstandigheden bij KB. van 11 april 1878 m.i.v. 1 mei 1878 eervol ontslag verleend als burgemeester. Hij had aan zijn verzoek om ontslag geen bekendheid gegeven, vrezend dat men er bij hem op zou aandringen te blijven.
Niet ten onrechte, want die reacties zijn na een kwart eeuw burgemeesterschap inderdaad van vele kanten gekomen. Hij wilde echter een meer gerust en stil leven gaan leiden. Hij bleef echter raadslid en werd in de raadsvergadering van 1 mei 1878 dan toch weer benoemd tot wethouder in de plaats van Ary Huysman, die, tamelijk onverwacht, zich geplaatst ziende voor de waarneming van het burgemeestersambt, in verband met zijn hoge leeftijd, als wethouder ontslag had aangeboden. Bij K.B. van 23 december 1878 nr. 21 werd de heer H.J. Wellenbergh tot burgemeester benoemd. Ook kwam er wisseling in het secretariaat, Secretaris A. Rijken Mzn. werd op zijn verzoek na een 25-jarig dienstverband eervol ontslag verleend. In zijn plaats werd op 5 december 1878 m.i.v. 15 juni 1879 benoemd L.B. Fremery Kalff, ambtenaar ter secretarie te Linschoten.
Intussen werd deze echter benoemd tot burgemeester van Uithoorn. Met ingang van 15 februari 1870 werd hem op zijn verzoek weer eervol ontslag als secretaris verleend. In zijn plaats werd in de raadsvergadering van 17 februari 1879 benoemd tot secretaris P.J. Cloos, ambtenaar ter secretarie te Reeuwijk. In dezelfde vergadering werd hij geïnstalleerd en in functie gesteld.

Eerste steenlegging
Er was in het dagelijks bestuur der gemeente dus wel een aflossing van de wacht geweest, toen burgemeester H.J. Wellenbergh zich op 17 april 1879, vergezeld door de raadsleden naar het bouwterrein begaf om de eerste steen voor het nieuwe gemeentehuis te leggen. De burgemeester wees op de noodzakelijkheid voor de gemeente Capelle een eigen raadhuis te bezitten en zei daarvoor de raad dank. Op voorstel van wethouder J. van den Hoek, die zich de tijd herinnerde, dat de gemeente hem de kosten van eerste steenlegging vergoedde, werd besloten de kosten daarvan ook thans voor rekening der gemeente te nemen.

De financiering van de bouwkosten
Ter financiering van de stichtingskosten van het nieuwe raadhuis werd op 22 april 1879 besloten een obligatielening uit te geven, groot f. 20.000,-- A 4% rente per jaar, in schuldbrieven van f. 100,-- of veelvouden daarvan. Bij de schuldbrief werd een couponblad met halfjaarlijkse coupons voor de rentebetaling verstrekt. Jaarlijks zouden schuldbrieven tot een bedrag van f. 800,-- of meer worden ingelost, derhalve een 25-jarige lening.

Verdere aankleding van het raadhuis
Op 2 september 1879 werd tevens besloten 300 leien à f. 7,-- per 100 stuks aan te kopen voor het leidak van het raadhuis wanneer dit herstelling behoeft. Betaald werd maar f. 18,--. Tevens werd besloten van de gemeente Almkerk voor f. 50,-- een klokje aan te kopen, dat geschikt is in de toren van het nieuwe raadhuis te worden gehangen.
Voor de aankoop van meubels voor het nieuwe raadhuis werd op 8 oktober 1879 een commissie ingesteld, bestaande uit de heren R. Middelkoop en M. Heymans, die zich daartoe naar Gorinchem zal begeven.
De eerste oplevering (de notulen van burgemeester en wethouders van 4 oktober 1879 spreken van "keuring) van het nieuwe raadhuis vond plaats op 6 oktober 1879. Dit geschiedde door burgemeester en wethouders, samen met de architect en de opzichter.

Geen feestbetoon bij ingebruikneming raadhuis
Voor de eerste maal vergaderde de raad op 11 maart 1880 in het nieuwe raadhuis. Daarvan vonden we slechts een simpele mededeling in een renvooi van de notulen van de raadsvergadering van die datum.
Blijkbaar is dat niet met enig feestbetoon gepaard gegaan.
De gemeente was toen 2005 bunder groot en telde per 1 januari 1878 2174 inwoners, 1108 mannen en 1066 vrouwen.

De stichtingskosten


De kosten van het raadhuis bedroegen:

Koopsom grond f. 1.700,--
koop- en overschrijvingskosten f. 273,--
J.C. Huijzers, architectenhonorarium f. 412,--
aanbestedingskosten f. 137,23
drukken bestekken en aanbestedingsbiljetten en advertentiekosten f. 65,92
aannemingssom f. 14.866,--
meerwerk f. 500,58
W.A. de Jong, opzichter f. 200,--
kosten leggen eerste steen f. 50,--
extra leien voor het dak f. 18,--
W.A. de Jong, arbeidsloon en leverantie materiaal f. 11,96
Idem f. 368,45
2 marmeren schoorsteenmantels f. 143,--
Gemeente Almkerk, klokje voor het torentje f. 50,--
meubilair, 13 fauteuils, 1 kachel en 1 tafelkleed voor de raadzaal, 1 hanglamp en 1 kolomkachel voor de secretarie f. 323,98
totaal f. 19.120,12

Geen medegebruik door andere instanties
De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester waren bijzonder trots en zuinig op hun raadhuis. Verfwerk, met name buitenwerks, werd goed bijgehouden; stormschade of gebreken als gevolg van slijtage werden met spoed hersteld. Dat blijkt zowel uit de notulen van de vergaderingen van burgemeester en wethouders als die van de raad: Het was inderdaad een heel mooi raadhuis, naar men in Capelle zei "het mooiste uit de streek". Zuinig was men ook met medegebruik door andere overheidsdiensten. Toen de Rijksontvanger te Kaatsheuvel op 15 maart 1882 verzocht om met het oog op de Drankwet, de maandelijkse zittingen van de belastingdienst te Capelle in een lokaal van het gemeentehuis te mogen houden, daar er geen andere gelegenheid zou zijn, wees de raad dat verzoek af. Er zou wel degelijk een ander lokaal te vinden zijn!
Zelfs toen er een brief hierover van Gedeputeerde Staten d.d. 31 augustus 1882 werd ontvangen ter begeleiding van een "missieve" van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie, waarin verzocht werd aan de Rijksontvanger te Kaatsheuvel, zo de dienst dit vordert, een lokaal van het gemeentehuis te willen afstaan, hield de raad voet bij stuk. De raad bleef van oordeel, dat er zeer geschikte gelegenheden buiten het gemeentehuis te vinden waren en hij zag niet in, dat het lokaal, hetwelk de Rijksontvanger toen in Capelle gebruikte, zo ongeschikt zou zijn.
Maar ook reeds in 1881, toen het Armbestuur, de Grote Armen van Capelle, verzocht om de raadzaal ten dienste van het armbestuur te mogen gebruiken, wees de raad in zijn vergadering van 27 december 1881 dit af, omdat er beneden voor dat doel een zeer geschikt vertrek was.

Verhuur benedenwoning
Op 23 oktober 1885 werd de benedenwoning in het gemeentehuis gratis en tot wederopzegging toe in gebruik gegeven aan de gemeenteveldwachter I. de Visser, omdat het in het belang der gemeente was, dat het gemeentehuis door de veldwachter werd bewoond. Gedeputeerde Staten verleenden aan dit besluit hun goedkeuring evenals in oktober 1904 toen de gemeenteveldwachter J.L. van der Linde, als opvolger van veldwachter I. de Visser, genoemde benedenwoning ging betrekken.

 

Kwestie bestemming raadhuis na samenvoeging der drie gemeenten
Toen na de samenvoeging der drie gemeenten per 1 januari 1923 aan de Raadhuisstraat in Vrijhoeve-Capelle voor de nieuw gevormde gemeente Sprang-Capelle een nieuw raadhuis was tot stand gekomen en op 5 december 1924 officieel in gebruik genomen, kwam de raad van Sprang-Capelle voor de vraag te staan wat te doen met de oude raadhuizen. Bij besluit van 17 april 1923 van de gemeenteraad van Sprang-Capelle werden het raadhuis en de secretarie van de nieuwe gemeente voorlopig gevestigd in het raadhuis van de voormalige gemeente Capelle. Maar eind 1924 kwam dat nu ook vrij.
De verhoudingen in de raad van de nieuwe gemeente waren in die tijd verre van goed. Met name Capelle - overigens ook Sprang - had zich met man en macht tegen de samenvoeging verzet en dat werkte door in de nieuwe raad. Er heerste wantrouwen tussen de raadsleden, afkomstig uit Capelle, jegens die, afkomstig uit Sprang en omgekeerd. Zou de "eigen" kern wel aan zijn trekken komen? Werd die niet benadeeld? Stak de andere "groep" te dien aanzien opzettelijk geen spaak in het wiel? Dat weerspiegelde zich in de discussies in de raad omtrent de bestemming van de "oude" raadhuizen. Om zo objectief mogelijk tot oordeelsvorming te kunnen komen had de raad een commissie ingesteld om te adviseren over de bestemming van de voormalige raadhuizen. Over het raadhuis van voormalig Vrijhoeve-Capelle was men het snel eens: verbouwen tot woningen voor de gemeentebode en de veldwachter.
Ten aanzien van de andere raadhuizen adviseerde de commissie eerst na te gaan welke opbrengst bij verkoop zou worden verkregen, alvorens een beslissing te nemen over de uiteindelijke bestemming. De mening van de minderheid der commissie (verbouwen) was in het rapport der commissie niet verwoord, aldus het raadslid H. Kerst uit Capelle. Laten de Capelse raadsleden het gebouw maar kopen had men in de commissie de minderheid reeds toegevoegd.
De heer Kerst bepleitte eerst de uiteindelijke bestemming der raadhuizen te bepalen. Hoewel aanvankelijk de bedoeling was het raadhuis te Capelle te verbeteren voor de huisvesting van de veldwachter, stelden burgemeester en wethouders naar aanleiding van het rapport der commissie voor de oude raadhuizen te Capelle en Sprang eerst in veiling te brengen om aldus te zien wat de gebouwen zouden opbrengen. Daarna kon de raad dan een beslissing nemen wat er met de raadhuizen zou moeten gebeuren. Het raadslid Middelkoop (uit Capelle) meende dat de opbrengst gering zou zijn. Bovendien vond hij het gewenst een gebouw beschikbaar te hebben voor stemmingen, vergaderingen, zittingen Armbestuur e.d. Ook had men behoefte aan een arrestantenlokaal en een bergplaats voor de brandspuit. Wanneer het raadhuis zou verdwijnen zou zulks schade toebrengen aan het aanzien van de gehele bebouwing aldaar, aldus de heer Middelkoop.
Het voorstel van burgemeester en wethouders (eerst in veiling brengen en dan beslissen) werd met 6 tegen 5 stemmen aangenomen. Het raadslid A.M. Verheyden kondigde onmiddellijk aan, dat geheel Capelle een actie zou ondernemen om het besluit vernietigd te krijgen, wanneer het raadhuis verkocht zou worden.
In de raadsvergadering van 24 december 1925 deelde de voorzitter mede, dat bij de gehouden veiling de voormalige raadhuizen te Capelle en te Sprang waren afgemijnd op respectievelijk f. 4.000,-- en f. 2.000,--. Om na te gaan of verkoop dan wel eigen exploitatie gewenst zou zijn hadden burgemeester en wethouders financiële overzichten van de raadhuizen van Capelle en Sprang opgesteld.
Bij exploitatie: baten respectievelijk f. 100,-- en f. 45,--.
Bij verkoop : baten respectievelijk f. 185,-- en f. 100,--.
Burgemeester en wethouders stelden voor genoemde gebouwen aan de publieke dienst te onttrekken en over te gaan tot verkoop tegen de bij de gehouden veiling geboden prijzen. De heer Oerlemans wilde het voorstel splitsen: Capelle en Sprang afzonderlijk behandelen. De heer Middelk000p vond dat er ook rekening mee diende te worden gehouden, dat als kopers zich een groep ingezetenen van Capelle had aangemeld, die het raadhuis van voormalig Capelle in zijn oorspronkelijke staat wilde behouden. Het lag in de bedoeling van dat consortium het gebouw te bestemmen tot verenigingsgebouw en het gebouw gratis ter beschikking te stellen voor het houden van stemmingen bij verkiezingen van openbare lichamen, zittingen van het Armbestuur, vergaderingen van commissies, zittingen voor ijk en herijk van gewichten, enz., kortom dat de gemeente voor haar dienst daarover gratis zou kunnen beschikken. (De grote drijfveer hierachter was het raadslid A.M. Verheyden, een Capellenaar pur sang).
Na enige discussie werd met algemene stemmen besloten tot onttrekking van beide raadhuizen aan de openbare dienst en tot verkoop daarvan in het openbaar:
Capelle: v.m. raadhuis, kadastrale gemeente Capelle, sectie H nrs. 464 en 601 (prijs f. 4.000,--). Het consortium werd eigenaar.
Sprang: v.m. raadhuis, kadastrale gemeente Sprang, sectie B nrs. 1437 en 1438 (prijs f. 2.000,--). Capelle behield zijn raadhuis voor maatschappelijke doeleinden.
Dus toen toch nog een happy end.

Geen happy end voor het raadhuis
Dat happy end geldt niet voor het raadhuis zelf. Gedurende de Wereldoorlog 1940-1945 werd het fraaie raadhuis op 22 december 1944 getroffen door een Duitse V-1, waardoor het, evenals de bebouwing er omheen, volkomen werd vernietigd. Alleen een foto bewaart de herinnering aan wat eens (en terecht) toch wel de trots van Capelle was.