Het is wellicht interessant te vernemen, dat in een voorafgaande eeuw, te weten op 20 maart 1764, als gevolg van een te Sprang ontstane herbergruzie, waarbij de maagdelijkheid van Maria in twijfel werd getrokken, het opkomen voor de stelling van de maagdelijkheid van Maria aan een inwoner van Besoyen het leven heeft gekost.

In het Waalwijkse schepenenarchief troffen wij n.l. in register Waalwijk R 981, folio 37 verso aan, het relaas van een interrogatie van een viertal inwoners van Waalwijk, ter requisitie van Mr. Francois van den Brandeler, baljuw van Zuid-Holland, met betrekking tot een op 20 maart 1764 onder Sprang gepleegde manslag.

Aan dit relaas valt te ontlenen, dat in de namiddag van maandag,19 maart 1764, een gezelschap personen zich bevond te Sprang "ten huyse van zeekeren sergeant van de Schotte, met een houten been". Dit gezelschap personen bestond uit: Martinus Dillingers, oud omtrent 28 jaar, Hendrik Damen, oud omtrent 30 jaar, Anthony Monsieurs, oud omtrent 55 jaar, en Adriaan van Loon, oud omtrent 32 jaar, allen uit Waalwijk, benevens Mathijs van Engelen, wonende te Besoyen, en Adriaan "als molenaarsknecht woonende bij den molennaar tot Waalwijk". Na verblijf aldaar tot ongeveer 10 uur `s avonds begaf zich dit gezelschap, en de genoemde sergeant, naar de herberg van Jan van Daelen onder Sprang, alwaar onder het drinken van bier een woordenwisseling ontstond tussen Mathijs van Engelen en de molenaarsknecht Adriaan , waarbij de laatstgenoemde de opmerking maakte, dat Maria "noyt geen egte vrouw van Josef was geweest en dat deselve maar een hoer was". Mathijs van Engelen is toen opgesprongen, heeft de molenaarsknecht bij de haren gevat, op den vloer getrokken en enkele schoppen gegeven, zeggende: "schelm, gij bent niet weerd dat gij in ons gezelschap zijt". De andere aanwezigen zijn toen toegeschoten en hebben de vechtenden gescheiden, waarop "die ruzie immediant wederom bijgelegt" werd. Ze zijn vervolgens daar gebleven tot ongeveer 12 uur. Adriaan de molenaarsknecht en Mathijs wilden nog wel blijven en een "snuijfje" ten afscheid van den sergeant nemen. Een "baardwijkse" (een glas genever) zouden ze nog wel willen drinken. Op dat voorstel werd echter niet ingegaan. In twee groepen ging men naar huis, de Waalwijkers in elkaars gezelschap en in de mening, dat de anderen zouden volgen.

Dit laatste bleek echter niet het geval te zijn geweest, want Anthony Monsieurs werd in de nacht. (op 20 maart 1764, omtrent 2 uur) aan zijn huizing, de tent, staande aan de Tweede Zeyne te Waalwijk, opgeklopt door de molenaarsknecht Adriaan, met het verzoek hem in te laten, zeggende "ik heb er eene tot Sprang gesteeken". Monsieurs heeft hem echter niet opgegedaan, doch 's morgens om 6 uur is hij weer teruggekomen en heeft opnieuw hetzelfde verteld, doch aangezien Monsieurs hem niet wilde geloven heeft hij hem het bebloede mes laten zien, waarmede hij het gedaan had. Intussen had de dochter van Monsieurs in Waalwijk in de straat al horen vertellen, dat Mathijs van Engelen was doodgestoken.

Ook bij Adriaan van Loon was de molenaarsknecht 's nachts komen aankloppen, tegenover wie hij verklaard had, Mathijs van Engelen met een mes gestoken te hebben en dat die intussen wel dood kon zijn. Door het vermoeden en bericht dat hij hoorde over de dood "bestierf hij zeer en na nog een glas genever gevraagt hebbende nam hij weemoedende afschijdt en ging op den weg naar Loon op Sant". Nadat hij van Loon een bos sleutels had overhandigd "sijnde de sleutels van den mooie tot Waalwijk" met verzoek, die aan zijn meester te bezorgen.

Na die tijd had geen der getuigen de molenaarsknecht meer gezien.

De naam van de dader is in dit relaas niet genoemd en zijn verdere lotgevallen zijn uit de Waalwijkse archiefstukken niet gebleken. In het archief van Holland zijn geen processtukken over deze manslag te Sprang (vallende onder de competentie van de hoge vierschaar van Zuid-Holland) gevonden. Het hof heeft er zich blijkbaar niet mee ingelaten. Overigens was de dader woonachtig te Waalwijk, dus in Staats-Brabant, en zolang hij op Brabants grondgebied bleef zou hij ook niet - krachtens het "jus de non evocando" - voor een gerecht in Holland kunnen worden gebracht.

Mathijs van Engelen, geboortig van Hasselt in Limburg, werd begraven op 25 maart 1764.