VAN TOP TOT TEEN

(Oude klederdrachten in Sprang, Vrijhoeve-Capelle en Capelle)

Mevr. A.W. Haverhals-Willemsz

Als wij momenteel de kleding van onze groot- en overgrootouders naast onze hedendaagse kledij leggen, is er wat het uiterlijk betreft, bijna geen overeenkomst meer. Nu dragen wij allerlei moderne dingen, ieder is vrij in zijn keuze. De kledingzaken bieden ons vele mogelijkheden. Vijftig รก zestig jaar geleden was dat heel anders. Toen waren er nog vrouwen in klederdracht in onze gemeente te vinden. Iedere vrouw, man, zelfs kinderen waren aan een bepaalde stijl gebonden. Alleen standsverschil bracht daar soms wat verandering in

Met enkele oudere dames zijn wij bij Mevr. v. Tilborg-de Bie rond de tafel gaan zitten. Ik kan u verzekeren dat er heel wat boven tafel kwam.De linnenkast bevatte nog verschillende kledingstukken uit de oude tijd. Graag wil ik u, voor zover mogelijk, mee laten kijken en met alle respect voor onze voorouders ook mee laten lachen. Alleen een live show van een linnen dames onderbroek met lange pijpen afgezet met kant en bandjes in de taille is op papier niet in beeld te brengen.( De broek zelf is wel op papier gebracht )

Maar laten we beginnen met de onderkleding van dames en heren. Hier was wat soort stof betreft weinig verschil in. Linnen werd vaak voor hemden of eerste huidbedekking gebruikt. Terwijl baai, een dikke vast geweven stof, in een blauwe kleur voor borstrokken en lange heren onderbroeken, in aanmerking kwam. Van rode baai maakte men onderrokken. Als het warm was op de akker of op het hooiland werkten de mannen vaak in hun onderkleren. Voor dames bracht kant of stiksel enige luxe aan. Veel werd met de hand gemaakt, men droeg dan wel een pinkring ter bescherming. Een draad is scherp en op den duur bezorgde dit de naaister verwondingen. Alvorens men aan de bovenkleding kwam droegen de dames een kort lijfje van wit of zwart katoen; dit werd ook wel gehaakt. De linnen geldzak die ze om hun middel droegen mogen we zeker niet vergeten. Dit was heel praktisch en veilig. Een beurs gaf alleen maar last. Het split in de zijkant van de rok maakte het mogelijk ongemerkt geld bij de hand te hebben. Is dit misschien iets voor onze tijd?

De bovenkleding bracht meer variatie en liet ook wat van de welstand of, helaas, soms ook de armoede van de draagster zien. Rok en jak waren van zwarte stof. De rok was aangeplooid; onderaan was een koord genaaid tegen slijtage. Ook hier zorgden stiksels, knoopjes en dergelijke voor versiering van het jak. De muts maakte het geheel af: hetzij de dagelijkse katoenen geplooide hetzij de Brussels kanten kerkmuts. Het onderhoud vereiste een speciale behandeling. De mutsenwaster was ook in ons dorp een bekende persoon. Zij maakte na het wassen en stijven de fijne plooitjes met bekwame hand weer in orde. Als het koud was sloeg men een vierkante doek, tot een punt gevouwen, over de schouders en rug. Deze was van zwarte wol of met warme kleuren bruin terra en zwart. Toen de klederdracht niet meer "in" was, gebruikte men deze kerkdoeken als tafelkleed of wandversiering. Nu zijn ze vast nog wel ergens in de mottenballen opgeborgen. Zwarte gebreide kousen en schoenen of muilen droeg men aan de voeten. Als er voor het "belijdenis doen"" diep in de zak getast" was, dan behoorde er naast het kerkboek met gouden slot een dito broche bij. Had men niet zoveel geld te besteden dan werden het zilveren sieraden. Deze kleding werd alleen bij kerkbezoek of op hoogtijdagen gedragen.

Tijdens het dagelijks werk droeg men een blauw/ wit gestreepte schort, op het hoofd een gehaakte muts en aan de voeten zwarte of witte klompen met een leertje over de wreef. Men noemde deze klompen "trippers". De schorten waren niet allemaal het zelfde. Zo kende men bijv. een zwarte, een effen blauwe, een gestreepte of een witte met kant. De "bale sloep" (een schort gemaakt van een baalzak), die bij extra vuil werk gedragen werd zullen we maar laten rusten. Gelukkig zijn de tijden veranderd.

Met de garderobe van de man zijn we vlugger klaar. Een lakens pak met zwarte zijden pet (bomme pet), een witte of zwarte bef in plaats van een overhemd en zwarte leren schoenen. Zat de persoon er warmpjes bij dan kwam er nog een gouden of zilveren horloge met ketting en een hoge hoed bij. Een duffelse jas van donker blauwe stof zo stijf als een plank, was een extra bescherming. Dit alles was geen dagelijkse dracht. Als er gewerkt moest worden trok men een kiel of boezeroen en een geel bruine "pilose" broek aan. Klompen waren heel gewoon, men droeg ze zelfs zondags naar de kerk.

De kerkstoof moeten we ook nog vermelden. Als het vroor in een grote holle kerk kon men deze goed gebruiken. Een koperen hengsel maakte het dragen gemakkelijk. De koster zorgde tegen betaling wel voor een kooltje vuur, wat de reeds aanwezige houtskool (krieken) aan het gloeien bracht. Was de gelukkige bezitster van een warme stoof niet zonder gevoel voor haar naaste, dan werd de stoof ook een poosje naar de buurvrouw geschoven.

Zo zien we ze in gedachten te voet huiswaarts gaan. Weinigen kwamen met het "gerij" naar de kerk. Het was een brede baan van witte mutsen en wapperende rokken. Het leven speelde zich af in een kleine kring. Sociale zorg was toen uitsluitend armenzorg door kerk en/of gemeente. Zuinigheid was op alle gebieden geboden.

Ondanks alles laat de foto op de volgende pagina zien dat men ook nog feest wist te vieren. De foto toont het echtpaar Antonie v. Dommelen en Johanna Paqui ter ere van hun huwelijksjubileum zittend onder de erepoort. Achter hen staan hun drie dochters, Jenneke, Hendrika en Johanna. De vader draagt hier een bomme pet en de moeder de kanten kerkmuts. De dochters hebben katoenen geplooide mutsen op. Tot slot nog een gedicht dat wel heel duidelijk uit laat komen hoe men met kleren omging:

VADERS BROEK

Als Vaders broek versleten is

Dan krijgt ze mijn broer Jan

En Moeder maakt er naderhand

Een broek voor Kobus van.

is Kobus daar dan uitgegroeid

Het zijn magere stekken,

Dan moet.Frans op zijn beurt

Zijn billen er mee dekken.

Dan wordt ze weer opnieuw gekeerd

Voorzien van knoop en gespen,

En 't wordt een fonkel nieuw gareel

Voor onze Toon zijn hespen.

Dan wordt ze weer gerepareerd.

Ik, moet ze verder dragen

Totdat ze valt al van mijn gat

Door 't reuflen alle dagen.

Maar Moeder maakt toch nog een pet

Van 't goed, met kunstig voordeel...

Zo verging het Vaders broek. Maar de Moeder uit dit gedicht verdient zeer zeker "een pluim op haar hoed".