Vervolg van: Brandstichting in Sprang-Het vonnis 2

voorwerpen buiten het huis hebben gevonden, worden weerlegd door de opgaven van de eerste beschuldigde in verband met de verklaringen van andere getuigen. Deze voorwerpen zijn derhalve door hem gestolen en zulks bij nacht in een bewoond huis.
- de derde beschuldigde (Schampers) onder nauwkeurige opgaven van nader wettig bewezen omstandigheden heeft bekend zich met de tweede beschuldigde Brocks te hebben schuldig gemaakt aan de brandstichting bij A. de Rooij (letter A); dat hij deze bekentenis een en andermaal heeft herhaald en naderhand heeft ingetrokken;
dat hij als reden voor het intrekken dezer bekentenis heeft opgegeven, tot de bekentenis te zijn genoopt door de afzondering, waarin hij in de gevangenis te 's-Hertogenbosch in een duister, koud en vochtig cachot werd gehouden;
overwegende, dat wel zijn afzondering van zijn medebeschuldigden en andere gevangenen, maar geenszins zijn gebrek aan voedsel, lucht of dekking door de getuigen, welke hij ter ontlasting had doen oproepen of anderszins is bewezen; dat hij bij zijn uit eigen beweging afgelegde bekentenissen, die reden. niet heeft opgegeven, daarover nimmer heeft geklaagd en in allen geval die bekentenis heeft herhaald de 27e februari en de 4e april, tijdstippen waarop die grieven waren opgeheven, indien zij al hadden bestaand;
overwegende, dat die herroeping dus op geene aannemelijke redenen is gegrond en zijn gerechtelijke bekentenissen niet krachteloos maken; overwegende, dat hij in de terechtzitting voor het Hof tot zijn vroegere bekentenissen terugkomende, heeft toegestemd in de bewuste avond met de tweede beschuldigde in zijn kosthuis, bij Glavimans, bij Wagemakers en bij de schuur van De Rooij te zijn geweest, bewerende de ontvlamde strobos in een van het huis verwijderde heg te hebben geworpen om de brand te beletten;
dat deze zijn bekentenis in verband met en bevestigd door van elders wel bewezen omstandigheden, het wettig en overtuigend bewijs opleveren, dat hij zich met de tweede beschuldigde aan het in brand steken van de schuur van De Rooij heeft schuldig gemaakt; overwegende, ten aanzien van de medeplichtigheid aan diefstal, dat hij, zijn vroegere bekentenis op dit punt wijzigende, erkent de gestolen voorwerpen in gezelschap van de tweede beschuldigde te hebben verkocht, doch ontkent aan die verkoop te hebben deelgenomen of een aandeel in de opbrengst te hebben genoten, in elk geval niet te hebben geweten, dat dezelve van diefstal herkomstig waren;
overwegende, dat daargelaten de opgaven van de tweede beschuldigde en de eigen gesprekken van de derde beschuldigde, de verklaringen van de Jong en Koperenberg niet alleen hebben bewezen, dat hij de koop van één dier ringen althans bedongen en de koopprijs ontvangen heeft, maar ook door de opgave van een valse naam, zijn bewustheid aan de misdadige herkomst van die ring heeft verraden, terwijl overigens ook op dat punt zijn gerechtelijke bekentenissen hun volle kracht blijven behouden;
overwegende, dat mitsdien niettegenstaande zijn ontkentenis, evenzeer wettig en overtuigend is bewezen dat hij zich aan die ontvreemding heeft medeplichtig gemaakt door een gedeelte dier goederen te hebben verkocht en een aandeel in de opbrengst te hebben genoten, wetende, dat die goederen gestolen waren;

[Ik laat nu verder het arrest volgen in de taal en schrijfwijze, waarin het gesteld is (M.v.Pr.)]

overwegende, dat deze daadzaken daarstellen de misdaden voorzien bij de Artikelen 434, 386 no. 1, 59, 60 en 62 van het Wetboek van Strafregt; verklaart de beschuldigden Simon Versteegh en Johannes Brocks schuldig;
- aan het moedwillig in brand steken in de nacht van de 17 nov. 1839 van het woonhuis en de schuur van Govert van der Schans te Sprang;
- aan het moedwillig in brand steken in den nacht van den le December 1839 van het karhuis en de schuur van Hendrik van Dommelen te Waalwijk;
- aan het moedwillig in brand steken in den nacht van den 14e December 1839 der woning van Hendrik Oerlemans te Sprang;
- verklaart den beschuldigde Simon Versteegh schuldig aan het moedwillig in brand steken van den schuur van Andries de Bruin te Sprang, in den nacht van den 15 Dec. 1839, waardoor de vlammen zijn overgeslagen in het belendende huis van Lambert Soetens, hetwelk daardoor geheel in den asch is gelegd;
- verklaart den beschuldigde Joannes Brocks medepligtig aan deze brandstichting door, desbewust, den beschuldigde Simon Versteegh te hebben bijgestaan in die daden, welke de uitvoering der- zelve hebben gemakkelijk gemaakt en voltooid;
- verklaart den beschuldigde Joannes Brocks schuldig aan diefstal, gepleegd bij nacht in het bewoonde huis van Hendrik van Dommelen te Waalwijk, ter gelegenheid van den voorschreven brand;
- verklaart den beschuldigden Wilhelmus Schampers medeplichtig aan dien diefstal door den dader te hebben bijgestaan in het heelen van het gestolene, wetende dat het gestolen was, zonder dat het den Hove gebleken zij, dat hij, beschuldigde, hebbe geweten dat de brand bij het huis van Van Dommelen door den beschuldigde Joannes Brocks was gesticht;.
- verklaart de beschuldigden Joannes Brocks en Wilhelmus Schampers schuldig aan het moedwillig in brand steken van de schuur van Adriaan de Rooij te Sprang in den nacht van 10 November 1839;

Gezien Art. 207 en 216 van het Wetboek van Strafvordering en Art. 55 van dat van Strafregt; Krachtens Art. 434, 386 no. 1, 59, 60 en 62 van het Wetboek van Strafregt en art. 5 der Publicatie van 11 December 1813 door den Heer President voorgelezen, luidende:
Art. 434. Al wie opzettelijk in gebouwen, schepen, schuiten, pakhuizen, werven, bosschen, hakhout of oogsten, hetzij te veld staande, hetzij gekapt, gemaaid, hetzij ook het hout gestapeld of geboscht is, en de oogsten in bergen of op hoopen staan, den brand heeft gestoken of brandbare stoffen derwijze geplaatst heeft, voor den brand tot deze zaken of eene van die te doen overgaan, zal met den dood gestraft worden.
Art. 386. Met het tuchthuis zal gestraft worden, al wie zich schuldig gemaakt heeft aan dieverijen in een der navolgende gevallen gepleegd: 1e Ingeval de dieverij bij nacht en door twee of meer personen gepleegd is; of zoo zij gepleegd is met slechts eene van deze twee omstandigheden, maar tevens op een plaats die bewoond was of tot bewoning diende.
Art. 59. De medeplichtigen aan ene misdaad of wanbedrijf zullen met dezelfde straf gestraft worden, als de hoofddaders zelven, behoudens de gevallen waarin de wet anders bepaald zou mogen hebben.
Art. 60. Als medepligtígen aan een feit met den naam van misdaad of wanbedrijf bestempeld, zullen gestraft worden: Die, desbewust zijnde, den dader of de daders van het feit, in de bedrijven, welke dienden om het voor te bereiden of hebben gelukken, of in de bedrijven, die het voltooien, bijstaan of geholpen zullen hebben.
Art. 62. Die, met weten, gestolene goederen, of welke bij wege van misdaad of wanbedrijf, onderschept of verkregen zouden mogen zijn, in het geheel of ten deele, verheeld of geborgen hebben, zullen desgelijks als medepligtige van die misdaad of dat wanbedrijf gestraft worden.
Art. 5 der Publicatie: De wijze, waarop de doodstraf volgens de fransche wet wordt uitgeoefend, wordt afgeschaft.
De doodstraffen zullen voortaan zijn tweederlei, te weten: de strop en het zwaard.
De straf met den strop wordt voor de schadelijkste gehouden en uitgevoerd op het schavot, aan manspersonen door ophanging aan een galg en aan vrouwspersonen door het verworgen aan een paal. De straf met het zwaard wordt uitgeoefend door onthoofding van den veroordeelden, knielende op het schavot en geblinddoekt.

CONDEMNEERT de schuldig verklaarden Simon Versteegh, Joannes Brocks en Wilhelmus Schampers omgebragt te worden ter plaatse waar men gewoon is vanwege dezen Hove executie van criminele Justitie te doen, ten einde aldaar, op een daartoe opgerigt schavot, met den strop, aan eene galg te worden opgehangen en gestraft, dat er de dood na volgt.
Condemneert dezelven voorts, ieder voor het geheel, in de kosten der procedure ten behoeve van den Staat, getaxeerd en geliquideerd ter somma van drie honderd een en veertig gulden zes en veertig en een halve cent.
Beveelt, dat extract van dit Arrest zal worden gedrukt en aangeplakt binnen deze stad en in de gemeenten Waalwijk en Sprang en dat het gestolene, voor zoveel hetzelve ten processe voorhanden is, aan den eigenaar zal worden gerestitueerd.
Aldus gewezen en uitgesproken te 's Hertogenbosch ter Teregtzitting van Donderdag, den 2 Julij 1840.
w.g. M. van Son w.g. Losecaat
w.g. J. van Lelyveld van Cingelshouck w.g. J. Versfeld
w.g. Van de Mortel
w.g. Bergmans
w.g. W. Ummels, Griffier