Lezing door George Snijder
Van ’s-Gravenmoerse aak tot Waspikse kont 

George Snijder uit Alphen aan de Rijn is zoals hij zelf zegt in mei 2009 pensionado zonder vaste lig- of verblijfplaats geworden. De aanschaf van een platbodem om te wonen en te varen inspireerde hem om te schrijven en archiefonderzoek te doen op scheepvaartgebied. Zijn interesse voor 's-Gravenmoer werd gewekt, toen hij in 2005 met zijn woonschip in de haven van Waspik lag en hij een expositie over de verdwenen havens van 's-Gravenmoer, Waspik en Raamsdonk bezocht. Hij begon toen aan een bijna wetenschappelijk onderzoek dat vier jaar zou duren. Verhaaltjes van oude schippers, gedegen archiefonderzoek en de geschiedenis van 1800 tot 1950 van schippersfamilies uit ’s-Gravenmoer leidden o.a. tot bovengenoemde lezing.De Beatrixzaal in Zidewinde stroomt helemaal vol, om 19.45 uur is het al duidelijk dat er niet voldoende stoelen staan en uiteindelijk vinden meer dan 200 toehoorders een plaatsje. Er zijn zelfs mensen uit Drunen. De voorzitter heet een ieder van harte welkom en vertelt dat het nu een dooie boel is in de Langstraatse havens, maar dat het in het verleden beslist niet altijd zo geweest is. Daarna geeft hij het woord aan de schrijver van het boek ‘Schippers van een gedempte haven’ die aan de hand van een PowerPoint presentatie van wal steekt.
In De Langstraat is de stap van stallen en schoenen naar de scheepvaart erg groot. In ’s-Gravenmoer is nog wel de straatnaam Havenkade te vinden, maar een haven is er nergens meer te bekennen. Er is ook nog een cultureel centrum met de naam De Geubel, wat een oud scheepstype is waarvan verder geen gegevens bekend zijn. Er zijn ook geen vaarten meer te bekennen naar hooiperserijen zoals vroeger bij Boezer in Waspik. Hooi en turf waren belangrijke lading voor de Langstraatse scheepvaart. In Delft is nog een straat die Brabantse Turfmarkt heet. De Maasroute heeft de havens van de Maas afgesneden maar op oude kaarten zijn het slagenlandschap en de waterwegen nog terug te zien. In de vloer van de hervormde kerk van
’s-Gravenmoer zijn verschillende grafstenen van 17-eeuwse schippers te zien met daarop een afbeelding, welke mogelijk een geubel is. De havens destijds waren getijde havens, wat de hooischipper Cornelis van der Dussen pijnlijk ervoer, toen zijn schip bij vloed niet meer los kwam en bij pogingen om het alsnog los te trekken, verloren ging. Ondanks dat de scheepvaart een groot aandeel in het vervoer had, waarbij zelfs tot 1900 de trekschuit nog een belangrijke rol speelde, is de geschiedenis ervan slecht beschreven.
Na de pauze ligt de nadruk op de ’s-Gravenmoerse haven. Het was een drukke haven en de scheepsvrachten bestonden uit turf, hooi, steenkool en beer. Er waren ook twee scheepswerven van de familie Tak, die uiteindelijk samengevoegd zijn tot één. Er werden schepen gebouwd van 50 meter lang en omdat de haven 40 bij 40 was konden ze alleen maar wegvaren en kwamen nooit meer terug. Maar liefst 40% van de beroepsbevolking werkte in de scheepvaart. Vanaf 1899 werden er ijzeren schepen gebouwd. De werf ging in 1910 failliet waarbij 15 werknemers zonder werk kwamen.
Schipper Willem Warre ondervond heel wat problemen toen hij vanuit Duitsland met een lading kolen naar Waspik moest. Na een moeizame tocht kwam hij in Gorkum zonder wind en nadat hij uiteindelijk toch bij Waspik kwam, raakte hij vast in het ijs. Hij ziet nog wel kans om de kolen te lossen maar zijn schip zinkt.Het graven van de Bergse Maas zorgt ervoor dat de haven regelmatig verzandt. Veel schippers vertrekken eerst naar Dordrecht daarna naar Rotterdam.lezing 013

In 1930 eindigt ook het werk voor de beerschippers. Door de kunstmest hebben de boeren de stront niet meer nodig. Er worden nog wel suikerbieten en bouwmateriaal vervoerd maar in 1950 dempt het waterschap de haven. Om 21.30 uur eindigt de heer Snijder zijn betoog. Het was een boeiende, duidelijke lezing over het voor velen onverwachte rijke scheepvaartverleden van De Langstraat door iemand met een prettige verteltrant die ontzettend goed op de hoogte was en een aandachtig gehoor had.

De heer Vos vroeg of er voor de bouw van de Sprangse kerk via de Sprangse Sloot bij Van Heumen stenen aangevoerd waren. Daar het onderzoek slechts tot 1800 terug ging was dat niet bekend. De heer Sanders vertelde na de lezing dat de kunstmest in de oorlog op de bon was en daardoor de handel in beer tijdelijk weer toenam.
Er blijft voor de heemkundevereniging dus nog wel wat open, want ook de vraag of ten oosten van Waalwijk nog havens waren kon niet bevestigd worden. Zijn er nog gegevens van verdwenen Sprang-Capelse havens? Dat hadden we ook graag geweten. Misschien kunnen we ook ontdekken of een Waspikse kont een gepiekt achterschip, een stevelkont of een paardenkont is? En als laatste of er nog Waspikkers rondvaren met zo’n achtersteven?