Mevr. A.P. van der Laan - in ‘t Veld

Nee, Engeland heeft in den tijd dat wij met spanning wachtten niet stil gezeten, en hun bekwaamheid overtrof ook aller verwachting. Als dat zoo voort blijft gaan, zoo werd geredeneerd, dan zal Afrika gauw gezuiverd zijn van Duitsche en Italiaansche troepen, en dan zullen ze gauw een sprong wagen op de hak van die laars, doelend op Italië. Van Italië verwachtte men niet heel veel tegenstand en dat Frankrijk, België en Nederland actief aan den strijd deel zouden nemen, leed geen twijfel. Wie weet hoe gauw we verlost konden zijn……… Maar toen men Tunis naderde luuwde de strijd en de groote aandacht voor de krijgsverrichtingen in Afrika minderden, doch werd weer spoedig in beslag genomen door het enorme succes der Russen. En zoo verstreken weken en maanden en wij vieren weer Nieuwjaar. Weer staat een vol jaar voor ons, met zijn mysterieuze toekomst. Wat zal het ons brengen? Het einde van den oorlog? Of nog grooter ellende? “Veel heil en zegen” in het nieuwe jaar Juffrouw, komt onze vriend Piet mij toewenschen. “Dank je wel jongen”, en ’t is te hopen dat je weer spoedig je eigen naam mag dragen!”. Wat was dat voor een wensch, hoor ik je verbaasd vragen. Die Piet is een familielid van Versteeg woont oorspronkelijk in Heereveen en heet aldaar Piet Piek. Hier leeft hij echter onder pseudoniem en staat op de loonlijst opgegeven als Piet Bakker. Laat ik je deze geheimzinnigheid nader moge toelichten: Piet Piek werd een maand of drie geleden verplicht zich voor arbeid naar Duitschland te begeven. ‘Dat nooit’ zei van Speijk, maar dat zei ook Piet Piek, en zocht een uitvlucht. Vader Piek ging zijn familie in Noord-Brabant eens opzoeken, en besprak daar de mogelijkheid van schuilhouden van zijn zoon Piet. Natuurlijk was het niet mogelijk den jongen levenslustigen Piet op een zolderkamertje te verbergen. Bovendien zou hij moeten werken voor de kost, want zoo iemand was een dure kostganger, daar hij geheel zonder bonnen stond. Besloten werd hem onder den schuilnaam Piet Bakker op den loonlijst te plaatsen. Zoo werd gedaan en niemand vermoedde dat deze Piet een vluchteling was. Want inderdaad kunnen we hem zoo noemen. Want toen de dag aanbrak dat hij met vele andere jongens naar Duitschland zou vertrekken, vertrok ook Piet, onder leiding van ambtenaren van de Arbeidsbeurs. De bestemming van die dag was Leeuwarden. Aldaar zou men overnachten, om dan den volgenden morgen de reis naar Duitschland voort te zetten.Twee hotels werden aangewezen waar de jongens zouden overnachten. Maar in plaats van dat hotel, zocht Piet zijn fiets op en keerde naar huis terug. Slechts even, want daarna zocht hij kennissen op om te overnachten. Den volgenden morgen, voordat het licht was, legde hij weer een groote afstand per fiets af, om daarna per trein richting Noord-Brabant te kiezen. En op dergelijke manier vluchtte niet één, maar honderden.Vermeldenswaardig is vooral de afbraak welke hoofdzakelijk den Haag en Scheveningen betreft. Scheveningen verdwijnt hoegenaamd geheel. Maar ook Den Haag ondergaat een groote plundering. Geheele stadswijken worden afgebroken en de inventaris en de afbraak naar Duitschland vervoerd. Dat het de arbeiders die gedwongen worden dit werk te verrichten tegen de borst stuit, blijkt wel hieruit dat de kostbaarste ramen, dakpannen en alles wat gemakkelijk breekbaar is, vernield is voordat het de schuit bereikt die klaar ligt om dit alles naar Duitschland te vervoeren. Maar hier wordt spoedig verandering in gebracht, daar een regeling getroffen wordt, dat alles wat den arbeider breekt, hem ’s Zaterdags van zijn loon wordt afgehouden.Ook ons dorp, hoe nietig, moet het hare bijdragen voor de oorlogsindustrie. De klokken worden uit de kerktoren gehaald, en de koperdraad der electrische leiding wordt vervangen door gegalvaniseerde draden, die hun minderwaardigheid wel spoedig zullen laten blijken. Deze diefstal maakt ons wel kwaad, doch wij worden getemperd door de gedachte dat het “onze pfurer” toch al ver moet gaan zoeken om zoodoende zijn oorlogsmachine op gang te houden.En zooals het met dit ging, is het ook gegaan met levensmiddelen en kleding. De Duitschers kochten hier de zaken leeg en stuurden alles naar Duitschland. Dat wil niet zeggen dat hier niets te krijgen was, want de zakenmenschen hadden genoeg achtergehouden voor den zwarten handel. En dat was een vak dat welig groeide. De prijzen die danook overal voor betaald worden, zijn ongeloofelijk. Men betaalde hier voor koffieboonen f 65, - per pond, maar er wordt beweerd dat er plaatsen zijn waar er f 90, - voor betaald wordt. De hoogste prijs die ik voor thee hoorde noemen is f 125, - per pond. ½ ons Hollandsche shag kost f 6,50 en eenzelfde hoeveelheid slechte Belgische f 4, - Ham kost f 18, - per pond. Rundervet f 20, - per pond. Rijst f 6, - per pond Zeep f 6, - per pond. Eieren van 45 – 70 cent per stuk.
En dan is er ook een groote handel in bonnen. Voor een suikerbon, waarop 1 kg. suiker verkrijgbaar is, wordt f 5, - per bon betaald, evenals voor een steenkolenbon voor 1 hl steenkool. 1 m directoire-elastiek kost 75 cent. Wol kost f 10, - per knot. Mantelstof f 30, - per meter. Kousen 8 à 10 tot 20 gulden. En als men iets koopen wou, was men haast verplicht het in den zwarten handel te koopen, want het aantal punten dat men voor textiel kreeg was zeer gering, en bovendien was hetgeen men op punten kocht in de meeste gevallen zeer slecht. En voor mantels of costuums had men ook nog een speciale vergunning noodig, wat niet verstrekt werd als men nog in het bezit van mantel of costuum was. Je begrijpt dus wel hoe duur het leven in deze tijd is. Maar dit is een feit, men hecht weinig waarde aan het geld, daar men vermoed dat het na den oorlog toch waardelooze bankbiljetten zullen zijn. Zoo ik reeds schreef. We bereikten 1 januari 1943. ’t Was in diezelfde maand dat Mevrouw Besier onverwacht een bezoek aan ons bracht. Nu was dat geen zeldzaamheid daar dat echtpaar meestal zoo uit de lucht kwam gevallen. Ditmaal had haar bezoek echter een bijzonder karakter. Ze zocht onderdak voor een jodenechtpaar. We wisten dat de fam Besier zich zeer beijverde voor deze arme landgenooten, dus verwonderde ons haar boodschap niets. ’t Zijn reuze goede menschen, altijd gereed om anderen van dienst te zijn. En nu deze menschen hulp behoeven, mogen wij ze toch ook niet in den steek laten. En zoo ging haar pleidooi voort, totdat Pa opstap ging, en met de gelukkige mededeeling thuis kwam dat oom Nol bereidt was deze menschen in huis te nemen. Wat was mevrouw Besier gelukkig met deze boodschap. ’t Leek wel dat het haar eigen gezin betrof. Reeds twee dagen later kwam ze de arme stakkers brengen. In normale tijden waren het misschien wel benijdenswaardige menschen, maar in den huidigen toestand kon je niet anders dan diep medelijden met hun hebben.Nadat we ze op de plaats van bestemming gebracht hadden, vergezelde ik mevrouw Besier naar de bus, waarop we geruimen tijd moesten wachten. “Je zult zien wat een fijne kerel het is,”begon ze weer. Ik weet vele joden zouden het voor ons niet doen, maar deze wel, daar ben ik vast van overtuigd. Maar je zult zelf zien wat een fijne menschen het zijn, herhaalde ze wel zes maal. Toch was ik blij, dat ik er mee over was, want ’t is een heele onderneming met zoo’n jodenechtpaar een heele dag op stap.’s Avonds op bed lag ik nog lang na te denken over het gebeurde van deze dag. Niet omdat ik angstig was dat dit avontuur soms verkeerd zou loopen, maar blij en dankbaar dat de fam Besier ons in de gelegenheid had gesteld hulp te verleenen waar dit hoogst noodzakelijk was. En totdat ik in slaap viel, moest ik denken: “Louw, wat ben je toch een schat!” Gevaar zie je niet, of bedenk je niet, als je maar meent menschen te kunnen redden van hun aartsvijand. Gelukkig dat er nog zulke menschen zijn in deze tijd. Te overmoedig is natuurlijk ook niet raadzaam, maar te bang, daar is niemand mee gebaat. Laten we hopen dat deze verberging niet van langen duur behoeft te zijn.
De joden bleken inderdaad ‘fijne menschen’ te zijn. Weinig vragend, doch veel gevend. De kleinste dienst noopte hen tot de grootste dankbaarheid. Wij leerden hen kennen als Cornelis Raats en zijne echtgenoote. In werkelijkheid waren het echter de heer en mevrouw Lezer uit Apeldoorn. Natuurlijk is zoo’n dorp als Sprang bij het zien van vreemde gezichten benieuwd wie dat toch wel zijn en waar die vandaan komen. En ook jij vroeg al gauw, “Waarom blijven die oom en tante bij oom Nol wonen?” Ik antwoordde: “De Duitschers hebben hun huis afgebroken en nu moesten ze ergens anders gaan wonen. En omdat oom Nol toch zoo’n groot huis had, kwamen ze daar maar bij in woonen. Op je vraag waarom tante Besier hun was komen brengen, vertelde ik dat het haar papa en mama waren. Toen was je tevreden, en het kon geen kwaad als ging jij met dat verhaal verder. Ook voor andere nieuwsgierigen waren het de ouders van mevrouw Besier, die geëvacueerd waren. Daar dit verhaal heel waarschijnlijk leek, geloofde men dit gaarne en werd geen achterdocht gewekt. Alleen jij kon nog weleens vragen stellen. “Waarom komen hun brieven hier aan inplaats van bij oom Nol?” “Waarom brengt de wascherij hun goed hier?” “Waarom bellen ze het postkantoor niet op, dan kunnen ze oom Cornelis en tante Corrie zelf aan de telefoon roepen”. Doch het kostte me weinig moeite om je daar ook weer een bevredigend antwoord op te geven.
Na beraadslaging werd besloten burgemeester Smit van hun verblijf hier in kennis te stellen. Niet als geëvacueerd echtpaar Raats – Huigen, maar als de heer en mevrouw Lezer. Zulks met het noodige commentaar. Hieruit kan je wel opmaken wat voor burgemeester Sprang-Capelle bezat; een goed Vaderlander!! Niet alleen andere ten dienste bij eventueele sabotage, maar daarna bereid zichzelf in gevaar te stellen als dit wenschelijk was. Nog een persoon wil ik noemen die tot hulpvaardigheid bereid was, als het een anti Duitsche zaak betrof. Het is het hoofd van de Distributiedienst Sprang – Capelle, Hennie Gouda. Zoo te begrijpen is, zou het echtpaar Lezer, zich buiten de deur van het noodige moeten voorzien daar zij ondergedoken waren, en dus niet op den dag van bonnen halen, dit gebeurde om de vier weken, naar het distributiekantoor konden gaan om hun bescheiden af te halen. Pa knoopte een vertrouwelijk gesprek aan met Mej. Gouda. Hij vroeg of het mogelijk was, dat menschen die zich schuil hielden van bonnen werden voorzien. Ik verberg deze menschen niet, zei hij, maar ik zorg voor hen. “Laat ik je mee helpen zorgen”, was haar resoluut antwoord. “Als je mij hun stamkaarten met inlegvellen kunt overhandigen, verstrek ik jou hun bonnen. Bravo Hennie! ‘k Herinner me woorden die je sprak op den dag toen prinses Margriet geboren werd. Getooid in Rood-Wit-Blauw verscheen je op ’t kantoor. Op mijn gezegde: “Wat ben jij vandaag in vorm”, antwoordde je: “Zooals ’t een goed vaderlander betaamd. Thans bewijs je dat dit geen holle woorden waren, maar dat je dat ook met de daad wilde bewijzen.
Wij keeren weer naar de gebeurtenissen in ’t algemeen terug en zien hoe in januari 1943 Mussert belast wordt met de leiding van ons land. Verliep dat gebeurde zonder eenige reactie, al spoedig hoorden wij van moord en moordaanslag. Eerst Seyffard, de oprichter van het “Vrijwilligers Corps”, daarna de heer en mevrouw Reijden, waarvan alleen mevrouw Reijden overleed. Daarna van Ravenswaaij burgemeester van Utrecht. Dit gebeurde te meer daar ze in Nederland een invasie nabij achtte. Want Engeland sprak de laatste tijd dagelijks over het komende offensief. Zelfs beweerden zij dat een rookgordijn boven de havens van Engeland hing om de voorbereidingen voor de invasie te verbergen. Toen werd een legerweek gehouden, de klaarstaande legers werden toegesproken en het sein tot den aanval zou spoedig gegeven worden. En zoo maakten ze ons blij, want allen meenden dat het groote gebeuren werkelijk nabij was. Maar toen Churchill half maart een uitgebreide rede hield over na-oorlogsche problemen, en daarin onder meer zei, dat ze Duitschland het volgende jaar of het jaar daarna verslagen zouden hebben, zat Nederland in de put als nooit tevoren. En men schold op Engeland die dagelijks aandrong op verzet. Er is maar één nieuwe orde: “De orde van het verzet!” zoo klonk steeds door de radio. En velen gaven gehoor aan deze oproep en pleegden verzet overal waar dit maar eenigszins mogelijk was. Maar nu? Wat zal men nu doen? Zich nog langer op laten zwiepen door Engeland, die zelf geen enkele tegenprestatie toonde? Of is dit gezegde ook weer politiek? Is de invasie bij zulk gezegde mogelijk naderbij dan de beweringen dat men voor het groote offensief klaar staat?
Hierop is onze hoop nog gevestigd! Want de gedachte dat we nog twee jaar onder Duitsche druk moeten leven, lijkt ons onhoudbaar en maakt ons radeloos.Te meer daar geregeld talrijke arbeidskrachten naar Duitschland worden gezonden. En toen op zekeren Zondagavond het verhaal de ronde deed dat alle jongens tusschen 18 en 23 jaar ’s nachts van bed zouden worden gepikt om op transport naar Duitschland te worden gesteld, was de ongerustheid bij velen groot. Ook een onzer buurjongens voelde zich niet veilig onder eigen dak. Dus richtte hij het verzoek tot ons zoolang als de toestand dit eischte bij ons te mogen slapen. En zoo gebeurde het dat wij enkele nachten Jo Houwe te gast hadden, totdat het gevaar weer geweken.

Voor vele zwarthandelaren werden kort daarop gevoelige klappen uitgedeeld. De briefjes van 1000 gulden werden ongeldig verklaard voor diegenen die ze niet konden verantwoorden. Ze moesten worden ingeleverd op het belastingkantoor en zij die ze aan de belasting hadden afgegeven hadden geen gevaar te duchten, doch zij die niet konden weerleggen hoe zij aan dergelijke bankbiljetten kwamen, zouden als zwarthandelaren of belastingontduikers vervolgd worden. Wij waren niet in het bezit van zulke groote bankbiljetten. Ondanks wij er wel enkelen konden verantwoorden. Zoodoende stonden wij nog in twijfel een paar briefjes te koopen voor f 300, - per stuk, want voor deze prijs waren er plenti te koop. Toch hebben we dit buitenkansje maar voorbij laten gaan, daar wij bij de inlevering het saldo nog niet voor 100 percent accepteerden. Toch zijn er genoeg menschen op deze wijze geholpen, want er waren er altijd die f 1000, - konden verantwoorden en ze op dat moment niet aan briefjes van duizend in hun bezit hadden.
brugd2004 1331 maart 1943, een zware slag voor Rotterdam. De Engelschen komen havens en fabrieken bombardeeren, doch door de storm worden deze bommen misplaatst, en worden talrijke woonwijken getroffen. Een zware slag voor velen, en niet in het minst voor de fam Levy. Want ook zij worden er door getroffen. Gelukkig brengen alle vier er het leven bij af,maar daarmee is ook alles gezegd. En voor de uitkering die andere getroffene krijgen, komen hun niet in aanmerking omdat Levy een jood is. Dus voor zulke menschen is het dubbel erg. Dus bellen zij gauw No 18 Sprang op, vertellen de toestand en vragen of Ans weer bij ons mag komen. Pa en ik sliepen er samen even over. ’t Wordt steeds moeilijker om “buiten om” levensmiddelen te koopen, en wat te koop is, is vreeselijk duur. F 25, - voor een pond gesmolten rundervet wordt gaarne betaald. En dat wij zoiets voor ons eigen gezin moeten koopen is natuurlijk al bezwaarlijk, en nu een vreemd kind erbij, die als volwassene in de kost kan worden beschouwd? Maar dan van de andere zijde: Wat zijn wij nog gelukkig dat wij nog geen gebrek lijden en anderen nog kunnen helpen. Het zware leed dat andere moeten dragen kan op deze wijze door ons toch wel wat verlicht worden. Dus is ons antwoord: ‘Laat haar maar komen!’ Voor haar broertje Jos probeeren wij ook een tehuis te vinden en slagen hiermee bij G. Versteeg. En zoo krijg jij weer je geliefd speelkameraadje Ansje Levy.Wij naderden langzaamaan de mei maand weer, die het vorige jaar zulke tragische gebeurtenissen met zich mee bracht. Wat zal zij ons nu brengen? Voordat wij haar bereiken krijgen wij persoonlijk even een schok.
De buurtbewoners van oom Nol hebben de flauwe aardigheid te vertellen dat de logé’s van oom Nol wel joden zouden zijn, want “zij” leek wel op een zuster van Hakkert. Uit dit laatste blijkt dat dit verhaal uit de onmiddellijke omgeving van oom Nol komt, daar tante Corrie nooit verder komt dan bij oom Nol achter ’t huis. En ’s wintersavonds bracht ze wel eens een bezoek aan ons, maar dan was het zoo donker dat niemand haar met iemand kon vergelijken.
Wat loopen er toch nog vele onnadenkende menschen rond. In plaats van zoo’n verhaal de kop in te drukken, gaan ze ermee verder en stellen hiermee vele levens in de weegschaal. En dit zijn dan nota bene menschen die zeer anti Duitsch gezind zijn. Het bezorgde hun en ons enkele slapelooze nachten, en toen besloten wij het verhaal zoo gauw mogelijk uit de wereld te helpen, door meermalen over hun dochter, mevrouw Besier te spreken. Voorts maakten wij een verzinseltje over hun zoon die N.S.B.er was enz. enz. En zoo bloeide dat verhaal weer dood. Gelukkig dat onze burgemeester met hun verblijf op de hoogte was gesteld, want die zou bij dreigend gevaar wel waarschuwen.
Dan komt de oproep van alle soldaten van het Nederlansche leger die in mei 1940 in werkelijken dienst waren. Zij moesten zich wederom in krijgsgevangenschap begeven, omdat zij zich niet hadden gedragen overeenkomstig het Duitsch bevel. Dat dit laatste maar een smoes was begrepen wij ten volle. Dat hier reactie op zou komen was te verwachten. En reeds enkele dagen later brak er een staking uit, die jammer genoeg niet algemeen genoemd kon worden. Maar de opzet was goed. Vooral op het platteland. De boeren weigerden melk te leveren aan de fabriek, alle schoenfabrieken in de omgeving werden gesloten, de waterlevering werd stopgezet, echter voor korten tijd, want hier hadden de Duitschers blijkbaar spoedig de hand achter, doch gas en electriciteit staakten niet evenals de spoorwegen. Maar die staakten, deden het goed, en hielden vol van Vrijdagmorgen tot woensdagmorgen, sommigen hervatten Dinsdagsmiddags het werk. Lang niet vrijwillig. Maar bewapende Groene Polizei heeft veel te zeggen tegen onbewapende stakers. Doch eerst wil ik nog even spreken over de dagen tijdens de staking. Onmiddellijk werd het politie standrecht afgekondigd, wat o.m. betekende dat wij ’s avonds om 8 uur binnen moesten zijn. Bovendien zou men overgaan tot in arrest neming van voorzitters van afd. der Fabrieks en Transportarbeiders bond. Ter verkrijging van inlichtingen vervoegden zij zich bij de burgemeester. Zoo’n bondsafseling bestond hier ‘niet meer’, wist de burgemeester mede te deelen, en wie voorheen voorzitter was, was hem niet bekend. Evenwel stuurde hij naar den ex-voorzitter Braspenning bericht, dat bij eventueel doorgaan der staking hij erop moest rekenen gearresteerd te worden. En de staking hield aan! Dus vond vriend Braspenning het veiliger zijn woning te verlaten en een zolderkamertje bij ons als verblijfplaats uit te kiezen. Hij had dan vrij uitzicht op zijn eigen huis en zou dus ook zien of ze hem op kwamen halen. Maar verder? Hij kon moeilijk steeds bij ons blijven daar het niet onmogelijk was dat ook de naaste omgeving zou worden afgezocht. Maar Pa wist een oplossing. Hij had op het werk, diep in de polder een mooi gemaaltje staan, wat prachtig verblijfplaats bood voor ons behuisden. Besloten werd hem daar ’s avonds heen te brengen, en dat hij zich niet eerder zou vertoonen voor de zaak veilig was. Daar nog geen slaapgelegenheid was aangebracht bleef hij dien nacht in het ‘Naber Hoefje’, (schuur met kantoortje), ook daar op ’t werk. De volgende dag zou men de zaak verder in orde brengen. Den volgenden dag werden echter strenge maatregelen genomen tegen de stakers, en voor twaalf uur hadden bijna allen zich weer gemeld om ’s middags (dat was op Dinsdag) de arbeid weer te hervatten. Wij beraadslaagden! Wat zou beter zijn, hem schuil te houden, of ’s middags met de anderen aan ’t werk te gaan. Besloten werd hem terug te halen, daar één persoon alleen toch niets ten uitvoer kon brengen. En zoo keerde ook hij weer naar zijn werk terug, en bemerkte dat zijn onderbaas T. van Zelst, ook uit Sprang, in arrest was gesteld, zulks in verband met de staking.
Vele anderen werden het slachtoffer der staking, gezien de namen die in de kranten verschenen van de personen die wegens ophitsing gestraft werden.
Maar ondanks alles weten wij toch waartoe een ongeorganiseerd land in staat is. Meerdere gevallen maakten wij mee. Want op zekeren dag zijn alle naambordjes bij de doktoren verdwenen. Want wegens weigering om lid te worden van de artsenkamer, verliezen zij hun titel als arts, hoewel zij de praktijk voorloopig toch nog blijven uitoefenen. Maar….. eendracht maakt macht, want door dit eendrachtig aftreden zien de Duitschers zich verplicht hun optreden tegen artsen over te geven, en spoedig zijn de dokters in hun eere hersteld. De verplichting die men hun oplegde was ook te groot. Men eischte van hen, dat alle menschen, wiens herstel uitgesloten was, ter dood moesten worden gebracht. Wat een massamoord zou dit niet hebben meegebracht als wij denken aan alle krankzinnigen, zenuwlijders, blinden, T.B-patienten enz enz.
Maar gelukkig onze dokters zijn menschen die gerespecteerd dienen te worden. Een nieuw geluid! De roof van koper en tin, rijwielen, koperdraden, zilveren munten en kerkklokken is nog niet voldoende. Thans eischt men ook alle radio-ontvangsttoestellen met onderdelen. Wat nu? Voor kort nog een nieuw toestel, en wat meer zegt: verstoken van alle nieuws, en dat terwijl groote militaire gebeurtenissen te wachten staan. Gelukkig het gemaal in de polder schenkt weer uitkomst. Een schuilplaats voor koper voor onbehuisden en voor ons radiotoestel. Bovendien had Pa overdag een mooie gelegenheid de nieuwsberichten vanuit Engeland te beluisteren, zonder dat ook iemand argwaan koesterde. Een oud toestel plaatsten we in onze huiskamer, zoodat ze bij huiszoeking alleen een oud kreng zouden vinden.
Zeer weinigen werden er ingeleverd en die gebracht werden waren meestal uit de oude doos. Zij die niet in de gelegenheid waren een oud toestel in te leveren, en die het niet durfde riskeeren in ’t geheel geen in te leveren, brachten een goed toestel. In welken vorm er één gebracht werd, wil ik even verhalen. Gouda, die het distributiekantoor aan huis had, zoodat iedereen van de goede en van de verkeerde richting er moesten komen, durfde het niet te wagen zijn toestel achter te houden. Ook had hij geen oud op de kop kunnen tikken, zoodat hij, noodgedwongen, zijn eigen toestel moest leveren. Hij deed dit evenwel op de volgende manier: omfloerst met een rouwkleed, bedekt met een krans van oranjebloemen en witte anjers, en begeleid met een origineele rouwbrief waarop stond: ‘Heden werd uit ons midden weggerukt onze innig geliefde BRENGER DER WAARHEID’! Allen die hem gekend hebben zullen beseffen wat wij door dit heengaan moeten missen.’ De diepbedroefde fam Gouda.
Hieruit blijkt wel, dat men hier niet erg verlegen was en bovendien geestig....