Uit het dagboek van Mevr. Van der Laan 4e en laatste deel.

Een leuk voorvalletje wil ik ook nog even noteeren. Bij tegenslag schreef den Duitscher altijd in de krant: “Die plaats of die stelling is volgens de plannen ontruimd”. Nu werd bij een N.S.B-er zijn konijn weggehaald. De volgenden morgen ontdekte de eigenaar de ledige kooi met een briefje er in: ‘Volgens de plannen ontruimt’. Zoo zie je dat ondanks de moeilijkheid van het leven, men toch de opgewektheid weet te behouden. De voorjaarsmaanden van het jaar 1943 verstrijken zonder invasie.
Steeds groter eisen stellen de Duitschers, steeds brutaler wordt de Nederlander. En met schaamte moeten wij bekennen:’Wat zijn wij in het begin toch bang geweest’. Vroeger bang voor passerende vliegtuigen, voor bommen op een paar kilometer afstand, voor eisen of een verbod dat de Duitschers stelden. En nu was het juist omgekeerd. Als nu vliegtuigen naderen wordt er gezegd: ‘laat ze maar komen, dan kunnen wij zien dat er aan gewerkt word’. Bommen in de naaste omgeving verschrikken ons niet meer, alleen dan den slag, en eisen of verboden hoorde men niet eens meer. Het was de Duitschers gelukt vele nummers van valse persoonsbewijzen te bemachtigen. Dus liepen die menschen ondanks hun goede papieren toch gevaar. Dit was ook iets wat oom Cornelis en tante Corrie betrof. Doch de commissaris van politie in Deventer wist raad. De betreffende personen moesten zich maar met hun persoonsbewijs bij hem vervoegen, dan zou hij dat nummer onzichtbaar veranderen. En zoo vertrok ik, omdat Pa ziek was, op 15 juni 1943 met de persoonsbewijzen van oom Cornelis en tante Corrie naar Deventer. Ik zou mij vervoegen bij hun zoon, die onder de naam Charles Termeulen op de Brink in pension was. Die zou dan met de geheime papieren naar den prijzenswaardige politieman gaan, en ik zou nog ’s avonds met de documenten naar Sprang. Het liep anders uit. Charles Termeulen was niet thuis en moest ik over 1 ½ uur maar eens terug komen. Ik zocht mij een behoorlijk café, liefst niet te deftig, omdat ik voor de zekerheid een boterham in een papier mee had genomen. De zaak tegenover V en D leek me niet geschikt, omdat ik zonder bonnen, mij geen maaltijd kon veroorloven. Iets verder de Brink op ontdekte ik het ‘Witte Huis’, naar mijn oordeel netjes doch niet bepaald deftig. Ik stapte binnen en ontdekte daar een heele zaal met moffen. Zonder iets te zeggen maakte ik rechtsomkeert en belandde eindelijk in een geschikt café, waar ik mijn brood op at. Later vertelde men mij dat de eerstgenoemde zaak wel luxueus, maar niet bepaald deftig was, en dat de 2e in Deventer altijd het neusje van de zalm geweest was. Bij mijn tweede bezoek was Termeulen thuis. Maar de hoofdpersoon van mijn bezoek was in verband met de Pinksterdagen op reis en kwam pas ’s avonds thuis. Dus was mijn terugkeer naar Sprang uitgesloten. Besloten werd naar Apeldoorn te gaan, en daar bij de fam. Besier te overnachten. De volgende dag nam ik op het perron in Deventer de veranderde persoonsbewijzen in ontvangst en reisde vroolijk huiswaarts.
In Juli was de tijd aangebroken dat de militairen uit onze omgeving zich moesten melden.
Maar wat gebeurde, juist enkele dagen ervoor? Reeds vroeg in den morgen werd me van alle zijden toegeroepen: “Er is ingebroken op ’t Gemeentehuis”. Is dat ook een militair belang?, hoor ik je vragen. De inbraak niet, maar het gestolene. Want er werd ontvreemd: het bevolkingsregister. Wat wou dat zeggen? “Krijgsgevangenen meldt u niet. Uw namen zijn spoorloos verdwenen!!” Wat een brutaliteit!! Die dief kwam natuurlijk niet van heinde en verre, maar wie had dat lef? Dat was natuurlijk een vraag die onbeantwoord bleef. Wel herinnerde ik mij, hoe een dag tevoren de gemeentebode P. v.d. Schans, met twee groote koffers de Hoogevaart opstapte, terwijl ik hem toeriep: “He Peer, moet je je ook gaan melden?” Kon dat soms iets met de inbraak te maken hebben, zoodat het onder het secretarie personeel school? Of was het enkel toeval? Wij weten het niet!!

Op den dag der melding heeft Ds. Sirag zich al vroeg naar Waalwijk begeven om te zien of er velen uit onze gemeente vertrokken. “Niet één uit Sprang”, zoo verklaarde hij bij zijn terugkeer. Een mooi voorbeeld, maar nu zal het er voor ons op aan komen. Want niet melden, beteekent ‘onderduiken’. En onderduiken beteekent ‘zonder bonnen’. “Dat hoeft niet”, verklaarde ik met overtuiging. “Weet jij dan een middel om voor al die jongens bonnen te krijgen?” klonk zijn wedervraag. “Ja zeker”, antwoordde ik ‘als u zorgt voor de stamkaarten met inlegvellen, dan zorg ik voor de bonnen!’. Accoord! Reeds spoedig daarna bezorgt hij mij de stamkaarten van diverse onderduikers, en ik geef hem wederkeerig de bonnen. En zoo wordt het een geregeld werk, de verzorging der bonnen voor een groot aantal onderduikers. Na eenigen tijd komt er verandering. Alle jongens die vrij zijn van in Duitschland te werken, krijgen een stempel van de Arbeidsbeurs. Maar goede Vaderlanders bewerkten het zoo, dat ook de onderduikers een stempel krijgen, en zoodoende ontlast ons dat van een heel karwei. De zomer gaat verder en wij beginnen aan de invasie te twijfelen.

Maar dan zegt Churchill in zijn rede: ‘Voordat de bladeren van de boomen vallen, zullen in het Nederlandsche Zeegebied en elders, groote militaire gebeurtenissen plaatsvinden’. Doelt dat op invasie? Onze hoop begint weer op te leven. Dus dit najaar! Nog enkele maanden en dan zou het groote gebeuren plaatsvinden, dat ons de bevrijding bracht. En hoop doet leven. Al onze hoop is weer op den herfst gevestigd. En zoo hebben we de tijd der bezetting steeds hopende doorgebracht. In den winter is onze hoop gevestigd op het voorjaar, in het voorjaar op den zomer, in den zomer op den herfst en in den herfst op den winter. En steeds meenen wij dat onze hoop gegronder is als bij de vorige verwachting en steeds loopt het op teleurstelling uit.
En in den zomer van het jaar 1943 is het beroep ‘onderduiker’ een heel gewoon vak. Men vindt het heel gewoon onderduiker te zijn, of een onderduiker te herbergen. Alleen tegenover verdachte personen wordt er voorzichtigheid in acht genomen.Op den dag der melding heeft Ds. Sirag zich al vroeg naar Waalwijk begeven om te zien of er velen uit onze gemeente vertrokken. “Niet één uit Sprang”, zoo verklaarde hij bij zijn terugkeer. Een mooi voorbeeld, maar nu zal het er voor ons op aan komen. Want niet melden, beteekent ‘onderduiken’. En onderduiken beteekent ‘zonder bonnen’. “Dat hoeft niet”, verklaarde ik met overtuiging. “Weet jij dan een middel om voor al die jongens bonnen te krijgen?” klonk zijn wedervraag. “Ja zeker”, antwoordde ik ‘als u zorgt voor de stamkaarten met inlegvellen, dan zorg ik voor de bonnen!’. Accoord! Reeds spoedig daarna bezorgt hij mij de stamkaarten van diverse onderduikers, en ik geef hem wederkeerig de bonnen. En zoo wordt het een geregeld werk, de verzorging der bonnen voor een groot aantal onderduikers. Na eenigen tijd komt er verandering. Alle jongens die vrij zijn van in Duitschland te werken, krijgen een stempel van de Arbeidsbeurs. Maar goede Vaderlanders bewerkten het zoo, dat ook de onderduikers een stempel krijgen, en zoodoende ontlast ons dat van een heel karwei.
De zomer gaat verder en wij beginnen aan de invasie te twijfelen. Maar dan zegt Churchill in zijn rede: ‘Voordat de bladeren van de boomen vallen, zullen in het Nederlandsche Zeegebied en elders, groote militaire gebeurtenissen plaatsvinden’. Doelt dat op invasie? Onze hoop begint weer op te leven. Dus dit najaar! Nog enkele maanden en dan zou het groote gebeuren plaatsvinden, dat ons de bevrijding bracht. En hoop doet leven. Al onze hoop is weer op den herfst gevestigd. En zoo hebben we de tijd der bezetting steeds hopende doorgebracht. In den winter is onze hoop gevestigd op het voorjaar, in het voorjaar op den zomer, in den zomer op den herfst en in den herfst op den winter. En steeds meenen wij dat onze hoop gegronder is als bij de vorige verwachting en steeds loopt het op teleurstelling uit.
En in den zomer van het jaar 1943 is het beroep ‘onderduiker’ een heel gewoon vak. Men vindt het heel gewoon onderduiker te zijn, of een onderduiker te herbergen. Alleen tegenover verdachte personen wordt er voorzichtigheid in acht genomen.Wat een verschil bij twee jaar geleden toen Piet Piek als onderduiker bij ons op ’t werk kwam. Toen vond men dat zoo riskant dat we zelfs onze beste vrienden dat geheim nog niet toevertrouwden. Wat zijn wij een stuk brutaler geworden in die drie jaar. Wat je toen met schrik en beven vervulde, beschouw je nu als een heele gewoone zaak. Ging ik eerst voor de Joodsche onderduikers naar Hennie Gouda, thans met de heele kliek, speelt alles zich bij Jos van Wijlen af. En wat niet al. Vergadering van de ‘ondergrondsche’, uitreiking bonnen, vervalsing persoonsbewijzen enz. enz. ’t Was zelfs zoo met de heer van Wijlen gesteld dat hij aan pa verklaarde elke nacht, tot drie uur voor de ‘goede zaak’werkzaam te zijn, gewapend met revolver om bij een eventueele arrestatie, de dienstdoende dood te schieten en zelf te vluchten. Dat zou nog zijn enigste kans van ontkomen zijn. En dat was niet zijn enige werk. Ik heb tijden meegemaakt dat hij 7 onderduikers herbergde. En wat voor onderduikers? Geen militairen, geen die weigerden om in Duitschland te gaan werken, maar daar waar iets meer aan af hing. Een politie, die een politieke moord op z’n geweten had, een jood, en dergelijke. Wat hem bij den eventuele ontdekking den dood kostte. En wat reisde hij niet voor een onderling contact met de ‘onderwereld’, zooals het in deze dagen wel genoemd kon worden.
Nimmer zullen wij voor dergelijke kerels de achting kunnen hebben die ze waardig zijn. Ze hebben den dood genegeerd, voor het welzijn van anderen. Van hun kunnen wij zingen: ‘Wakk’re jongens Hollands trots!’. En in’t bijzonder is op hen van toepassing: ‘Die gevaren vreest, noch dood. Als ge redden kunt uit nood’. Het is met enige trots dat ik vertel hoe in het kleine Sprang – Capelle, gewerkt is voor de wederopbouw van ons Vaderland!
Wij beleven in den herfst 1943 de landing op Sicilië, wat ons zeer in opgewekte stemming bracht, want het zou natuurlijk gevolgd worden door een inval in Italië. En in ons optimisme voorspelden wij een spoedige val van Italië, gevolgd door een landing in Frankrijk, Nederland en België, met als saldo: de bevrijding van de bezette gebieden. Het liep anders uit!
Mussolinie werd ontvoerd, doch verschijnt na korten tijd weer op het podium. De juiste toedracht van dit gebeuren komen wij niet te weten. Wel staan de Duitsche kranten er vol van, doch daar hechten wij geen geloof aan. Wij beschouwen het binnenlandse gebeuren nog eens. Tijdens de zomervacantie komt Ds. Sirag bij ons met het verzoek een onderduiker te willen herbergen, waarschijnlijk voor enkele weken. Hij kampeerde met een clubje bij de molen en durfde de terugtocht niet te aanvaarden, daar er destijds veel controle op onderduikers bij de stations was. Wij zouden die jongen wel van dienst willen zijn, maar wij hadden geen slaapgelegenheid. Want wij hadden al Luursema van de Nederl. Heidemij, en Ansje Levy het veel omschreven jodenkind. Maar, daar wist de dominee wel raad voor. Hij kon nachtlogies krijgen bij de molenaar als hij dan maar bij ons in de kost kon komen. Als tegenprestatie zou hij bij pa op het land werken. Accoord!’s Maandagsmorgen 6 uur arriveerde hij. Dick Goudoever was zijn naam. Leuke beminnende kerel. Hij was behulpzaam met het dorschen alsof hij altijd in het boerenbedrijf gezeten had. Thuis was hij een voortreffelijke dienstbode, droogde de vaat mee af, veegde eventueele kruimels op, kortom, hij was een ideale onderduiker. Na een week werd hij ziek, waarschijnlijk aan de maag, doordat hij enkele dagen vet spek gegeten had. Na hersteld te zijn, keerde hij naar Utrecht terug. Kort daarna moesten wij tot ons leedwezen vernemen dat hij gesnapt was en naar Duitschland overgebracht was. Verbazend jammer! Later verscheen als onderduiker op het toneel Henk Bor. Die hadden we wel in ’t werk maar niet thuis, wegens plaatsgebrek. Maar ook hij beviel ons zoo goed dat we bespraken bij vertrek van Luursema hem in huis te nemen. Doch Luursema bleef en Henk Bor vertrok, daar hij het risico in Sprang zeker zoo groot achtte als in zijn woonplaats bij Vlissingen. Den hierna gekomen onderduiker Jack Gladpootjes viel minder goed in de smaak, en vertrok voordat hij een half jaar bij ons geweest was.De gevechtshandelingen in Italië gaan slechts heel langzaam vooruit, en in onzen twijfel meenen wij, dat de oorlog nog wel een kwestie van jaren kan zijn. Wat een ellendig leven als men geen hoop heeft. En wij bespreken hoe dikwijls de Engelsche Radio al gezegd heeft: “De bevrijding is nabij”. We beginnen te schelden op Engeland, die steeds een nieuw smoesje verzint om ons zoet te houden. En de berichten interesseren ons niet meer. Wat heb je aan beloften die maar niet vervuld worden? Maar als dan Churchil zegt: “Voor medio maart zullen de grootste militaire gebeurtenissen plaats vinden”. Dan begint onze hoop weer te herleven. Maart, nog maar enkele maanden. En als er dan nog niets gebeurt, geloven we nergens meer aan.
Gelukkig was de winter, evenals het voorjaar niet streng. Dat is vooral thans van groot belang nu de brandstof gedistribueerd is en derhalve zeer schaars is.
Januari 1944 komt pa opgewonden thuis.” ‘k Heb nou iets gevonden, wat ik liever nooit had geweten”, was zijn eerste gezegde. “Wat is er dan”, vroeg ik belangstellend. Zwijgen hoor klonk zijn vermaning vooraf. “Reeds eerder ontdekte ik in het gemaal in de Dellen enkele gevulde zakken. Ik onderzocht de inhoud niet, meenende dat het strozakken zouden zijn die voor slaapgelegenheid moesten dienen voor een onderduiker die door Jos van Wijlen werd schuil gehouden. Want wie anders zou in dat gemaal kunnen komen, daar slechts Jos van Wijlen er een sleutel van bezat voor opname van het stroomverbruik. Maar toen die zakken daar bleven liggen, onaangeroerd, dacht ik al dat mijn veronderstelling niet juist zou zijn. En toen ik heden, met Hein de Jong weer op de zolder van het gemaal kwam vroeg Hein, wat heb je toch in die zakken zitten. Ik weet het niet moest ik bekennen, en we sneden een touwtje door waarmede de zak dicht gebonden zat. Maar o schrik, wat een ontdekking! Die zakken bevatten het bevolkingsregister van de gemeente Sprang-Capelle, dat het vorige jaar ontvreemd werd. Hadden we onze nieuwsgierigheid maar bedwongen, want niet alleen de plaats waar het bewaard werd, doch ook den dader was nu bekend!’
Is het niet waar, zooals ik schreef, dat we voor die kerels nooit de achting kunnen hebben die ze waardig zijn?
In het voorjaar 1944 maak ik kennis met Mevr. van ’t Zand, de stille medewerkster van het Nederlandsche Rode Kruis. Zij verzocht mij een pleegzoon aan te willen nemen van de officieren die in krijgsgevangenschap zitten, voor het zenden van één of meer pakketjes per maand. Ik beloofde haar er met Pa over te spreken, en het resultaat is dat wij er een aannemen voor twee pakjes per maand. Op aanraden van Mevr. Van ’t Zand wordt 2e Luitenant A.van Riel uitgekozen omdat door het N.R.K. speciaal de aandacht gevraagd wordt
voor hem omdat hij door de 2 ½ jaar tuchthuisstraf zeer verzwakt was, bloedarmoede had en aan ’t hart had. Z’n wandaden die hem in het tuchthuis brachten, waren ons natuurlijk niet bekend. Z’n moeder, waarvan ik etiketten moest ontvangen, bleek in Amsterdam te wonen. En toen mijn etiketten op waren en ik toevallig in Amsterdam logeerde in de onmiddellijke nabijheid van de Overtoom, waar z’n moeder woonde, besloot ik haar te bezoeken en gelijk nieuwe etiketten te halen. En dat bezoek stelde mij niet teleur, want daar vernam ik dat onze pleegzoon geen bandiet, doch een held was. Hij had nl. getracht Engeland te bereiken maar werd op zee gepakt, met bovenvermeld resultaat: 2 ½ jaar tuchthuisstraf. Het doet ons goed af en toe eenig bericht van hem vanuit Neu Brandenburg te ontvangen, waarin hij belooft na den oorlog persoonlijk kennis te komen maken.
Met de gevechtshandelingen gaat het vooral in Rusland, bijzonder goed. Maar ach wat zegt ons het Oostfront? Wij verwachten het van het westen.
Dan komt oom Cornelis met zijn verzoek een uniform van de Ned. Heide. Mij. Voor zijn zoon op de kop te tikken. Omdat die op zijn valsch persoonsbewijs heeft staan: Opzichter bij de Nederlandsche Heidemaatschappij. De eenige hoop is mijnheer Vonk. En reeds den volgenden dag trek ik er op uit. Mijnheer opperde eerst wel eenige bezwaren doch mevrouw hakte de knoop door, door te zeggen dat ze als ze op deze wijze konden helpen het niet mochten laten. Hierbij werd ze sterk gesteund door haar dochter Toos. Het resultaat was dat ik na een uurtje met een uniform vertrok. Fijn dat je voor zo’n doel altijd medewerking ondervindt. En toen ik ’s avonds druipnat thuis kwam verklaarde ik: ’t Weer is wel slecht maar de dag is toch goed’.
Dan krijgen we als tijdelijke onderduiker iemand die zich Versteeg noemt en ook Jood is. Wel heeft hij het nooit gezegd, en hebben wij nooit laten blijken dat we het wisten, doch van verschillende kanten was het ons verteld.
Half juni komt onverwachts Rienus van Suylekom, een zoon van nicht Dir, uit de arbeidsdienst gevlucht, vanuit Hooghalen. Ongeveer 5 weken is hij hier geweest en vind dan, zij het voor tijdelijk, werk bij Dries Kuijsten.
Maar op 6 juni 1944 hebben de militaire operaties aller aandacht, want dan beleven we de langverwachte invasie. Hij vindt plaats in Frankrijk. Allen zijn uitgelaten van vreugde, want deze inval zou natuurlijk gevolgd worden door vele andere, en wie weet vieren wij de verjaardag van de Koningin in een bevrijd Nederland. De opmarsch gaat zeer langzaam. Ons geduld wordt opnieuw op de proef gesteld. Dan heeft opeens een nieuwe landing plaats in Zuid-Frankrijk. Wel weer een stap in de goede richting, doch ’t is nog te ver af. Maar na die tweede landing gaat het in Noord-Frankrijk toch sneller, en op 3 september hooren we, dat ze de Belgische grens bereikt hebben. Wat een verrukking! Reeds in België, zoo kort bij. Als het nu zoo snel gaat, is het maar een kwestie van dagen meer en dan … dan zijn onze bevrijders in Holland. Wij rekenen er met ons werk op dat we deze week heel wat zullen beleven. De vlag wordt in gereedheid gebracht en ziedaar….reeds op 4 september komt het bericht dat ze Maastricht bereikt hebben. Wat een verrassing zoo gauw! Dat was toch wel een bewijs, dat de Duitschers geen tegenstand boden, anders kon het onmogelijk. En op denzelfden dag, tegen middernacht klonk door de ether: ‘De geallieerde troepen hebben Breda bereikt. Dit bericht sticht groote verwarring. Zij die nog laat op waren gaan niet meer naar bed, trekken de straat op, en zullen voorbereidende maatregelen nemen.
Bij v.d.Lee aan de Loonschen dijk hebben ze een Duitscher naar binnen zien vluchten. Die zullen ze er eens uithalen en ontwapenen. Als het niet goedschiks gaat, gooien ze de ruiten in, trekken hem naar buiten en ontdoen hem van wapens. Dan trekken ze naar de wachtpost aan de Winterdijk, doch die bleek reeds door de Duitschers verlaten te zijn. Eén van de illegale verenigingen weet beslag te leggen op een duits motor zijspan, benevens twee Duitsche uniformen en daarmee
rijdt hij door ’t dorp, daar tegen de bezettende macht nog weinig ten uitvoer kon worden gebracht. Twee der voornaamste N.S.B.ers worden in verzekerde bewaring gesteld. En zoo is het die eerste nacht al zeer woelig. Daar komt nog bij dat de Duitschers in Gilze-Rije alles in de lucht laten vliegen, wat geweldige ontploffingen veroorzaakt, zoodat degenen die zich ter ruste hadden begeven ook hun nachtrust er aan gaven en de straat op gingen.
Als het daglicht doorbreekt scholen de menschen samen en spreken over de gebeurde en komende dingen. Scholen en fabrieken worden gesloten en omstreeks 9 uur komt de waarschuwing: ‘Deuren en ramen open, want de militaire opslagplaats, de MAST, zal worden opgeblazen’. Een geweldige rookzuil kondigde de ontploffing aan, maar nooit tevoren hadden wij kunnen vermoeden dat het zoo verschrikkelijk kon zijn. De knallen waren zoo hevig dat niemand het waagde in huis te blijven. Hoewel ons huis nog betrekkelijk goed was, scheurde de muur op zolder of het een velletje papier was en uit de gang veegde ik later een vol blik kalkbrokken op.
Maar buiten was het een paniekstemming. De pannen vlogen van de daken, de ruiten sprongen aan stukken, huis aan huis. De kinderen gilden en werden radeloos. Vele moeders op bloote voeten, de kleinste kinderen in een deken gerold, vluchtten het open veld in. ’t Duurde lang, eer de rust weerkeerde. In het dorp bleek het vernieling op vernieling. De ramen uit de groote kerk waren met kozijn en al uit hun voegen gerukt. ’t Was een vreeselijk gezicht. En nu er door de oorlogstoestanden geen glas meer was, moesten allen met planken dichtgespijkerd worden. Toen het drama der ontploffing was afgespeeld, was het of we ons in een geheele andere atmosfeer bevonden. De beklemmende angst was voorbij, een naderende bevrijding in zicht, de militaire tegenstand gebroken. De gehate N.S.B-ers werden opgehaald.
Ieder tooit zich met Oranje en de kleuren der Nederlandsche vlag. Wij bespreken dat de ontploffing het ergste van den oorlog geweest is, want, gezien deze maatregelen, is van den Duitscher geen tegenstand meer te wachten. Toch is de ontploffing niet radicaal geweest, want er bevindt zich nog heel wat munitie aan de Mast. Doch de ondergrondsche maakt daar een dankbaar gebruik van en halen er met twee auto’s een partij vandaan. Maar waar moet je zooiets laten? Want zoolang de Engelschen er nog niet zijn is het een gevaarlijk bezit. ‘De Dullaart’ brengt weer uitkomst. Pa geeft oom Faan (Faan Kuijsten) de sleutel van de schuur en daar bergen ze het zaakje in.
Maar, o wee! Voordat het avond is komen ze tot de onheilspellende ontdekking dat de radioberichten onjuist zijn. Ze waren pas aan het Albertkanaal in België inplaats van in Breda. Wat een schrik! Het publiek, dat deze jobstijding nog niet ter oore kwam, gaat door met arrestaties. Het gold thans een dame, ongetrouwd, uit Besoijen. Men bracht haar achterop de fiets naar Jos van Wijlen, die haar echter niet accepteerde, omdat hij reeds wist dat hun handeling voorbarig geweest was. Doch deze juffrouw, die zich zeer beledigd voelde, stelt zich in verbinding met de Duitschers. En ze vertelde van het heele gebeuren in Sprang – Capelle. Onmiddellijk komt een gewapende macht naar Sprang met de juffrouw, die diverse aanwijzingen zal doen. En, daar uit Waalwijk ook twee landwachters waren gearresteerd, worden daar burgemeester Moonen en de gebroeders Hoffmans als gijzelaars gesteld voor de terugkeer van deze landwachters. Slechts een uur wordt er voor gegeven, terwijl de gijzelaars voor het gemeentehuis worden opgesteld. Verlenging wordt gevraagd teneinde hun goede en beminde burgemeester en de jeugdige levens van de gebroeders Hoffmans te sparen, maar het werd niet toegestaan. Beulen!! Weet gij dan niet dat uw macht nog slechts dagen, laten we zeggen weken duurt? En zoo vielen op den 6e september 1944 te Waalwijk den bejaarden en zeer beminden burgemeester Moonen die, voor het welzijn van Waalwijk zijn diensttijd nog een jaar verlengt had en een jongeling die zijn vaderlandschliefde ondubbelzinnig uitte, terwijl zijn broer bij het eerste schot nog leefde en daarna vluchtte en ernstig gewond naar het ziekenhuis vervoerd werd. Een lid van het Rode Kruis raadde aan niet over het ontkomen van den laatstgenoemde te spreken want ze moesten doen alsof allen overleden waren.Dat is het droeve relaas van Waalwijk. Dan komt Sprang-Capelle aan de beurt. Indien des avonds, dat is 7 september, de NSB-ers niet vrij zijn, zullen 25 burgers worden doodgeschoten. Wat een toestand !
Behalve naar de ondergrondsche zoeken ze ook alles af naar Ds. Sirag. Drie buren, later 5 worden met de handen omhoog tegen de muur gezet, terwijl ze gedwongen worden de verblijfplaats van de dominee kenbaar te maken. Een van hen, Arie Haverhals neemt het woord en zegt niet met zijn verblijfplaats bekend te zijn. Ze worden na 1.1/2 uur losgelaten, doch binnen een bepaalde tijd moest de dominee terecht zijn of er moesten er 25 voor boeten.Het werd een paniek. Bijna geheel Sprang was op de vlucht. Doch ‘de ondergrondsche’ wist hun gemaakte fout zoodanig te herstellen dat deze 25 gespaard bleven. Want burgemeester Smit in eigen persoon liet des ’s nachts de gevangenen los, waardoor vele slachtoffers gespaard werden. Wel werd ijverig gespoord naar de oorspronkelijke daders, doch die waren spoorloos. Ook Ds. Sirag bleef de gezochte persoon. Daar het hun echter niet gelukte één van deze te pakken te krijgen, gingen ze over tot het nemen van wraak. De huizen van Gerrit Stam en Dries Snijders en de villa van S. Oerlemans werden allen door hen in brand gestoken. Bij de ouders van F.Kuijsten werd binnen alles kort en klein geslagen. De huizen van Jos van Wijlen, burgemeester Smit en Ds. Sirag werden totaal geplunderd. Bovendien werd nog een jongen van Ophorst uit Sprang door de Duitschers meegenomen, daar eerder genoemde juffrouw beweerd had dat deze haar vervoerd had, wat echter niet waar was.
En nu zul de vraag bij je opkomen: ‘En papa, was die ook op de vlucht?’ Inderdaad! Maar niet omdat hij bang was als gijzelaar gepakt te worden, maar omdat hij bang was dat de muniontdekt zou worden, want daarvoor was hij de aansprakelijke persoon. Dus waren wij enkele nachten alleen.
Ook Pa waagde het weer gauw thuis te slapen. En zoo keerde de rust langzamerhand weer. Doch op 9 september kregen we weer een onderduiker en wel, Dries Kuijsten. Het feit, dat hij een broer van Faan was, gaf hem geen rustig gevoel om thuis te zijn. Dus zocht hij zijn troost ergens anders.
Het bleef nog geruime tijd onrustig, op zekere dag gingen de NSB-ers er toe over, nadat het huis van de burgemeester in brand was gestoken, ook de pastorie van Ds. Sirag in brand te steken. En och, wie is de eerste die het gebouw betreed? De NSB-er Roeland Gouda, die zich zeer beijverde om de brand te blussen. En dat gelukte hem. Dus werd dit gebouw gespaard.Wat een teleurstelling was het toen we de werkelijkheid te horen kregen, en de geallieerden inplaats van in Breda nog voor het Albertkanaal in België waren. Hoelang zou het nu nog wel duren eer ze hier waren, en dan in deze spanning? Hoop hielden we. Op 3 september 1944 werd voor de radio bekend gemaakt dat Prins Bernhard benoemd was tot leider der Binnenlandsche Strijdkrachten, dus was er toch wel iets op til. Doch de berichten bleven schaars en meldde slechts geringe voortgang. Maar dan, 17 september is er een geweldige activiteit in de lucht. Rondom wordt het afweergeschut gebombardeerd. Wij vangen reepjes of hele bossen zilverpapier op, dat door de Engelsche vliegtuigen wordt uitgestrooid. Jij bewaarde het, opdat het bij een eventueel bevrijdingsfeest dienst zou kunnen doen als versiering. Want O, als toch die dag der bevrijding aanbreekt, waar we al bijna 4 ½ jaar op gewacht hebben! Dat zal een ongekende feestvreugde zijn. Ik maak mijn vlag in gereedheid opdat wij niet achteraan zullen komen als de dag daar is dat we onze driekleur weer vrij kunnen laten wapperen...Hier eindigt het dagboek van Mevr.v.d.Laan.
Sprang – Capelle werd op 29 oktober 1944 bevrijd. DankwoordNamens redactie en bestuur van de Heemkundekring Sprang – Capelle e.o. onze hartelijke dank aan Mevr. A.P.v.d.Laan, voor haar toestemming om het dagboek over de oorlogsjaren ‘40/’45, geschreven door haar moeder, Mevr. A.P.v.d.Laan – in ’t Veld, in ons heemkundeblad ‘Bruggeske’te mogen publiceren. Deze waardevolle weergave van het dagelijkse leven in Sprang-Capelle tijdens de bezettingsjaren, riep bij veel lezers herinneringen op. Het verleden kwam weer tot leven en zal voor de toekomst bewaard blijven.

Toosje, nogmaals onze hartelijke dank.Mevr. A.W.Haverhals – Willemsz